-
1 smaden
-
2 smaden
гл.общ. бранить, позорить, поносить, ругать -
3 smaden
v. revile, defame -
4 бранить
vgener. schelden, kijven op (iem.), schimpen, smaden -
5 позорить
vgener. schandaliseren, schenden, schennen, blameren, schandvlekken, schimpen, smaden -
6 поносить
vgener. affronteren, afgeven op (iets, iem.) (кого-л., в его отсутствие), beschimpen, blameren, kwaadspreken (кого-л.), schelden (op-êîãî-ô.), schimpen (op-êîãî-ô.), smaden, smalen, verguizen -
7 ругать
vgener. vloeken, (iem.) met scheldwoorden bejegenen, afgeven op (iets, iem.) (что-л., кого-л.), beschimpen, schelden, schimpen, smaden, tegen (iem.) uitpakken (кого-л.), uit schelden, uitmaken, uitschelden -
8 revile
v. schelden, schimpen, smaden, beschimpen♦voorbeelden:1 revile against/at something/someone • afgeven op iets/iemand -
9 hold in contempt
het gerechtshof honen, smaden -
10 *honnir
*honnir ['onnier]1 smaden ⇒ honen, laken, te schande maken♦voorbeelden:être honni de, par tout le monde • door iedereen veracht worden -
11 бранить
vgener. schelden, kijven op (iem.), schimpen, smaden -
12 позорить
vgener. schandaliseren, schenden, schennen, blameren, schandvlekken, schimpen, smaden -
13 поносить
vgener. affronteren, afgeven op (iets, iem.) (кого-л., в его отсутствие), beschimpen, blameren, kwaadspreken (кого-л.), schelden (op-êîãî-ô.), schimpen (op-êîãî-ô.), smaden, smalen, verguizen -
14 ругать
vgener. vloeken, (iem.) met scheldwoorden bejegenen, afgeven op (iets, iem.) (что-л., кого-л.), beschimpen, schelden, schimpen, smaden, tegen (iem.) uitpakken (кого-л.), uit schelden, uitmaken, uitschelden -
15 honen
1 [smaden] bafouer1 [honend spreken] parler d'un ton sarcastique -
16 honen
-
17 schmähen
-
18 verunglimpfen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский