-
1 attaché
-
2 cachet
n. cachet; capsule met geneesmiddel[ kæsjee]1 cachet ⇒ zegel, stempel; kwaliteits(ken/waar)merk1 distinctie ⇒ cachet, allure -
3 chez
-
4 cliché
-
5 papier-mâché
-
6 recherché
-
7 ricochet
n. ricochetschot (afketsend)--------v. opstuiten, afketsenricochet1[ rikkəsjee] 〈zelfstandig naamwoord; ook attributief〉♦voorbeelden:————————ricochet2〈werkwoord; ook ricochetted〉♦voorbeelden: -
8 sachet
n. sachet, reukzakje[ sæsjee] -
9 sashay
v. Nonchalant lopen, paraderen[ sæsjee] 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 -
10 shay
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский