-
1 coincident
adj. samenvallend; overeenstemmend[ kooinsiddənt] -
2 concurrent
adj. samenvallend, gelijktijdig[ kənkurrənt]1 samenvallend ⇒ gelijktijdig (optredend/voorkomend)5 overeenkomstig ⇒ eenstemmig, eensluidend -
3 commensurate
adj. passend, geschikt[ kəmensj(ə)rət] -
4 contemporaneous
-
5 exterior angle
buitenhoek (hoek met samenvallend uitgangspunt met de geometrische vorm buiten de vorm vallend) -
6 nonconcurred
adj. Niet samenvallend, niet parallel -
7 nonoverlapping
adj. niet overlappend, niet samenvallend of gedeeltelijk iets anders overlappend -
8 coïncident
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский