-
1 assembler
assembler [aasãblee]1 in elkaar zetten ⇒ samenvoegen, bijeenbrengen♦voorbeelden:assembler des idées • ideeën met elkaar verenigenil ne parvient plus à assembler les mots • hij kan niet meer samenhangend spreken1 samenkomen ⇒ bijeenkomen, zich verenigen1. v2) verenigen, samenbrengen2. s'assemblerv -
2 converger
converger [kõverzĵee]〈 werkwoord〉2 overeenstemmen ⇒ op hetzelfde uitkomen, samenvallen♦voorbeelden:v1) convergeren, (in één punt) samenkomen2) samenvallen, overeenstemmen -
3 convergence
-
4 joindre
joindre [zĵwẽdr]1 passen ⇒ aansluiten, aan elkaar sluitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenvoegen ⇒ samenbrengen, verbinden3 bereiken ⇒ ontmoeten, aantreffen♦voorbeelden:2 joignez à cela que … • daarbij komt nog dat …♦voorbeelden:3 mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux • ook namens mijn man zend ik u mijn beste wensenv1) passen, aansluiten2) samenvoegen, verbinden4) aantreffen -
5 rejoindre
rejoindre [rəzĵwẽdr]1 zich voegen bij ⇒ terugkeren naar, uitkomen op, bij3 inhalen♦voorbeelden:1 elkaar (weer) ontmoeten ⇒ samenkomen, bij elkaar komen1. v3) inhalen2. se rejoindrev -
6 réunir
réunir [ree.uunier]1 verenigen ⇒ samenvoegen, bijeenbrengen♦voorbeelden:1 bijeenkomen ⇒ samenkomen, zich verenigenv1) verenigen, bijeenbrengen -
7 focaliser
focaliser [fokkaaliezee]
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский