-
1 to concoct
samenflansen -
2 to knock together
samenflansen -
3 to patch together
samenflansen -
4 jumble
n. warboel, troep--------v. samenflansen; verwarren; een warboel makenjumble1[ dzjumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 warboel ⇒ janboel, troep————————jumble2〈 werkwoord〉1 dooreengooien ⇒ dooreenhaspelen, samenflansen♦voorbeelden:all his things were jumbled up/together in the cupboard • al zijn spullen lagen dooreengegooid in de kast -
5 patch up
oplappen, verstellen; bijleggen; samenflansenpatch up♦voorbeelden: -
6 patch
n. lapje; vlek; verband; deel van de grond; (in computers) correctie van programmatuur dat slechts een klein deel toevoegt aan of wijzigt in het programma--------v. (een) lap naaien op/in; (op)lappen, verstellen, samenflansenpatch1[ pætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 vlek♦voorbeelden:6 patches of fog • mistbanken, flarden mistin patches • op sommige plaatsen/momenten→ purple purple/————————patch2〈 werkwoord〉1 (een) lap(pen) naaien op/in2 (op)lappen ⇒ verstellen; samenflansen→ patch up patch up/
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский