-
1 agglomérer
agglomérer [aaglommeeree] -
2 agglutiner
agglutiner [aagluutienee]1 samenkleven ⇒ doen samenklonteren, binden -
3 amalgamer
amalgamer [aamaalgaamee] -
4 amasser
amasser [aamaasee]1 ophopen ⇒ opstapelen, vergaren, oppotten→ pierre1 samendrommen ⇒ zich opstapelen, zich ophopen♦voorbeelden:
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский