-
1 Rest
〈m.; Rest(e)s, Reste〉1 rest, overblijfsel♦voorbeelden:die irdischen, sterblichen Reste • het stoffelijk overschotder Rest ist Schweigen • laten we over de rest maar zwijgen〈informeel; figuurlijk〉 das ist der (letzte) Rest vom Schützenfest • dat is werkelijk het laatste beetje -
2 der Rest ist Schweigen
-
3 jemandem den Rest seiner Schulden nachlassen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem den Rest seiner Schulden nachlassen
-
4 das ist der letzte Rest vom Schützenfest
das ist der (letzte) Rest vom SchützenfestWörterbuch Deutsch-Niederländisch > das ist der letzte Rest vom Schützenfest
-
5 ein kläglicher Rest
-
6 einem Tier den Rest geben
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einem Tier den Rest geben
-
7 jemandem den Rest geben
-
8 bleiben
bleiben♦voorbeelden:liegen, sitzen, stehen bleiben • blijven liggen, zitten, staansie müssen sehen, wo sie bleiben • ze moeten maar zien waar ze terechtkomen; 〈 figuurlijk vooral〉 hoe ze het rooienbei der Arbeit bleiben • aan, bij het werk blijven, doorwerkensie blieben für, unter sich • ze bleven onder elkaardas war mir in Erinnerung, im Gedächtnis geblieben • dat was mij bijgeblevenzum Essen bleiben • blijven eten, voor het eten blijven2 es bleibt zu hoffen, dass … • rest (nog) de hoop dat …was blieb mir denn sonst? • wat zat er voor mij anders op?nichts davon ist geblieben • er is niets van overgebleven〈 spreekwoord〉 bleibe im Lande und nähre dich redlich • oost west, thuis best -
9 nachlassen
nachlassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 afnemen, verzwakken ⇒ verminderen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 korting, reductie geven♦voorbeelden:1 ein Seil nachlassen • een touw lossen, vieren -
10 Neige
-
11 Rückstand
-
12 Zins
〈m.; Zinses, Zinse(n)〉1 〈 meervoud Zinsen〉rente, int(e)rest2 〈meervoud Zinse; geschiedenis〉cijns, grondrente♦voorbeelden:das Geld auf Zinsen legen • het geld op rente zettenjemandem Geld auf Zinsen leihen • iemand geld op rente lenen〈 figuurlijk〉 jemandem etwas mit Zinsen, mit Zins und Zinseszins zurückzahlen • iemand iets met interest betaald zettenein Kredit zu 11% Zinsen • een krediet tegen 11% rente -
13 das Übrige wird sich schon noch geben
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > das Übrige wird sich schon noch geben
-
14 die übrige Welt
-
15 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet! -
16 kläglich
-
17 weiter
weiter♦voorbeelden:ein weiterer Beweis • een bewijs te meerweitere zwei Stunden • nog eens twee uurWeiteres, das, alles Weitere • de rest, het overigeweiter nichts? • anders niets?, is dat alles?nichts weiter, weiter nichts zu erzählen haben • niets meer te vertellen hebbener wollte weiter nichts als sich bedanken • hij wilde alleen maar bedankennicht weiter, weiter nicht • niet erg, niet zeer, niet bijzonder, niet bijsterdas ist nicht weiter schlimm • dat is zo erg niet(halt,) nicht weiter! • (stop,) tot hier en niet verder!und so weiter • enzovoort(s)bis auf weiteres geschlossen • voorlopig geslotenbis auf weiteres • tot nader orderdes Weiteren • bovendien, voorts¶ weiter bestehen • voortbestaan, blijven bestaan————————weiter! -
18 Überbleibsel
-
19 Überrest
Überrest〈m.〉♦voorbeelden: -
20 übrig
übrig♦voorbeelden:alles Übrige • al het overigeim Übrigen • voor het overige, overigensübrig bleiben • overblijven, -schietenes blieb mir nichts anderes, weiteres übrig • er restte mij niets andersetwas übrig lassen • iets overlatenübrig sein • over zijnetwas für jemanden übrig haben • iets voor iemand overhebben¶ ein Übriges tun • meer dan het nodige doen, iets extra's doen
См. также в других словарях:
Rest — Rest, n. [AS. rest, r[ae]st, rest; akin to D. rust, G. rast. OHG. rasta, Dan. & Sw. rast rest, repose, Icel. r[ o]st the distance between two resting places, a mole, Goth. rasta a mile, also to Goth. razn house, Icel. rann, and perhaps to G. ruhe … The Collaborative International Dictionary of English
rest*/*/*/ — [rest] noun I 1) [singular] the part of something that remains, or the people or things that remain I m not really hungry – do you want the rest?[/ex] Rain will spread to the rest of the country by evening.[/ex] The rest of the attackers were in… … Dictionary for writing and speaking English
Rest — (von lateinisch: restare = „übrig bleiben“/„übrigbleiben“, aus: re = „zurück“, „wieder“ sowie stare = „stehen“; spätmittelhochdeutsch: rest[e]; italienisch: resto = „übrig bleibender Geldbetrag“) bedeutet allgemein etwas, das übrig geblieben ist … Deutsch Wikipedia
rest — vi: to bring to an end voluntarily the introduction of evidence in a case the defense rest s vt: to cease presenting evidence pertinent to (a case) I rest my case Merriam Webster’s Dictionary of Law. Merriam Webster. 1996 … Law dictionary
rest# — rest n Rest, repose, relaxation, leisure, ease, comfort are comparable when they mean freedom from toil or strain. Rest, the most general term, implies withdrawal from all labor or exertion and suggests an opposition to the term work; it does not … New Dictionary of Synonyms
Rest — (r[e^]st), v. i. [imp. & p. p. {Rested}; p. pr. & vb. n. {Resting}.] [AS. restan. See {Rest}, n.] 1. To cease from action or motion, especially from action which has caused weariness; to desist from labor or exertion. [1913 Webster] God . . .… … The Collaborative International Dictionary of English
REST — (von lateinisch re stare = übrig bleiben) bedeutet allgemein etwas, das übrig geblieben ist sowie in der Mathematik das, was bei der Division übrigbleibt, siehe Division mit Rest in der Chemie das Gegenstück zur funktionellen Gruppe eines… … Deutsch Wikipedia
rest — REST, resturi, s.n. 1. Ceea ce rămâne dintr un tot, dintr un ansamblu din care cea mai mare parte a fost consumată, îndepărtată, luată, scoasă; rămăşiţă. 2. Tot ceea ce nu face parte din rândul lucrurilor menţionate anterior. 3. Sumă de bani care … Dicționar Român
rest — Ⅰ. rest [1] ► VERB 1) cease work or movement in order to relax or recover strength. 2) allow to be inactive in order to regain or save strength or energy. 3) place or be placed so as to stay in a specified position: his feet rested on the table.… … English terms dictionary
rest — rest2 [rest] n. [ME < MFr reste < OFr rester, to rest, remain < L restare, to stop, stand, rest, remain < re , back + stare, to STAND] 1. what is left after part is taken away; remainder 2. [with pl. v.] the others: Used with the vi.… … English World dictionary
rest — [n1] inactivity break, breather*, breathing space*, calm, calmness, cessation, coffee break*, comfort, composure, cutoff, downtime*, doze, dreaminess, ease, forty winks*, halt, holiday, hush, idleness, interlude, intermission, interval, leisure,… … New thesaurus