-
1 to marshal
rangeren -
2 to shunt
rangerenshunten -
3 shunt
n. Afleiding; rangeren (van trein of wagon); druppelaar (bij geneeskunde)--------v. op een zijspoor brengen, rangeren (trein); shunten; op de lange baan schuiven[ sjunt]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:he has been shunted to a post where he could do no harm • ze hebben hem naar een post overgeheveld waar hij geen kwaad kon -
4 trier
-
5 маневрировать
-
6 составлять
v1) gener. aanleggen (коллекцию), belopen (сумму), bundelen (сборник), maken, opmaken (протокол и т.п.), stellen (письмо и т.п.), uitmaken, uitwerken, bedragen (сумму), beramen (план, смету), bouwen (планы), in elkaar zetten (вместе), ineenzetten, ontwerpen (план, проект), plannen beramen, samenstellen, vervatten, vormen2) gram. construeren (фразу, предложение) -
7 shunt a train onto a siding
shunt a train onto a siding -
8 sidetrack
n. zijspoor, rangeerspoor--------v. op een dwaalspoor brengen; afleiden (v. onderwerp)sidetrack1————————sidetrack2〈 werkwoord〉 -
9 grading
n. rangeren; geven van cijfers -
10 débrancher
débrancher [deebrãsĵee]♦voorbeelden:débrancher la télévision • de televisie afzetten1. v1) uitschakelen [stroom]2) loskoppelen [wagons]2. se débranchervzijn aandacht laten verslappen, afhaken -
11 manoeuvre
manoeuvre [maanuvr]I 〈m.〉II 〈v.〉1 (be)handeling ⇒ bediening, (het) sturen, (hand)greep♦voorbeelden:faire des manoeuvres • manoeuvrerendéjouer les manoeuvres de qn. • iemands streken verijdelen→ champmanoeuvres dormantes • vast want1. m 2. f1) manoeuvre2) behandeling, bediening, besturing3. manoeuvresf plwant, touwwerk -
12 triage
-
13 manöver
1) rangeren2) oefenen3) manoeuvreren4) drillen -
14 rangieren
rangieren1 komen (voor, na) ⇒ gerekend worden tot♦voorbeelden:hinter jemandem rangieren • een plaats achter iemand innemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉
См. также в других словарях:
rangieren — Vsw std. (19. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus frz. ranger, auch aufstellen, einreihen . Ebenso nndl. rangeren, ne. range, nschw. rangera, nnorw. rangere; arrangieren. ✎ DF 3 (1977), 130 132. französisch frz … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache