-
1 uitwijken
1 [uit de weg gaan] s'écarter2 [noodgedwongen verhuizen] s'exiler3 [Algemeen Zuid-Nederlands][emigreren] émigrer♦voorbeelden:voor een auto uitwijken • s'écarter pour laisser passer une voiturevoor een slag uitwijken • esquiver un coup -
2 voor een auto uitwijken
voor een auto uitwijken -
3 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
4 passeren
1 [voorbijgaan] passer (devant)2 [door-, overtrekken; overschrijden] passer3 [+ voor][doorgaan voor] passer (pour)4 [voorvallen] se passer5 [slagen] passer un examen avec succès♦voorbeelden:iemand passeren • passer devant qn.mag ik even passeren? • vous permettez?2 hij is op zijn reis Amsterdam gepasseerd • au cours de son voyage, il est passé par Amsterdameen dagje passeren in Scheveningen • passer une journée à Scheveninguehet aantal leden is de duizend gepasseerd • le nombre des adhérents a dépassé le millierde grens passeren • passer la frontièrede vijftig gepasseerd zijn • avoir dépassé la cinquantainedat mag ik niet laten passeren • je ne peux pas laisser passer çaweet je wat mij gepasseerd is? • tu sais ce qui m'est arrivé? -
5 God
1 [de Schepper] Dieu♦voorbeelden:Gods wegen zijn ondoorgrondelijk • les voies du Seigneur sont impénétrableszo waarlijk helpe mij God almachtig • (je le jure) devant Dieu et devant les hommeshet is Gods onmogelijk! • c'est pas Dieu possible!hij mag God wel (op zijn blote knieën) danken • il peut bénir les dieuxhet is God geklaagd • c'est révoltantalles doen wat God verboden heeft • n'en faire qu'à sa têteGod zegene de greep • à-Dieu-va(t)mijn God! • mon Dieu!ik zou het bij God niet weten • je n'en ai pas la moindre idéebij God, hij is niet rijk • Dieu sait qu'il n'est pas richevan God en iedereen verlaten • abandonné de Dieu et des hommeser is één (enige) God • Dieu est unleven als God in Frankrijk • vivre comme un coq en pâteGod hebbe zijn ziel! • que Dieu ait son âme!God beware me! • (que) Dieu m'en garde!God zij dank! • Dieu soit loué!God vergeve me! • que Dieu me pardonne!moge God verhoeden dat • à Dieu ne plaise queben je nou helemaal van God los? • tu es dingue ou quoi? 〈+ aanvoegende wijs〉→ link=mens mens -
6 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
7 lust
♦voorbeelden:1 tijd en lust ontbreken me om … • le temps et l'envie me manquent pour …de lust bekroop haar om … • l'envie la prit de …dat beneemt je de lust om … • c'est à vous dégoûter de …iemand de lust tot iets benemen • faire passer à qn. l'envie de qc.nergens lust in hebben • n'avoir goût à riende lust is mij vergaan • l'envie m'en est passéezijn lusten botvieren • assouvir ses passionswerken, dat het een (lieve) lust is • travailler de bon coeurhet is een lust om … • c'est un plaisir de …lust in het leven hebben • aimer la vieeen lust voor het oog zijn • être un régal pour les yeuxwel de lusten maar niet de lasten willen hebben • vouloir manger les raisins et laisser les pépins -
8 afkomen
1 [+ van][zich verwijderen] sortir (de)2 [+ op][toegaan naar] s'avancer (vers)4 [bevrijd raken] se tirer (de)5 [ten einde komen] s'achever6 [Algemeen Zuid-Nederlands][langs komen] passer♦voorbeelden:zij konden niet van het eiland afkomen • ils ne pouvaient plus quitter l'île2 afkomen op iemand • s'approcher de qn.de muggen komen op het licht af • les moustiques sont attirés par la lumièreeen weg afkomen • descendre une rueer gemakkelijk afkomen • s'en tirer facilementik kon niet van hem afkomen • je n'arrivais pas à me débarrasser de lui5 komt dat werk nooit af? • ce travail ne finira-t-il jamais?6 kom eens af • passe me (, nous) voir un de ces jours
См. также в других словарях:
Laisser-passer (bridge) — Laisser passer Pour l’article homophone, voir Laissez passer. Dans le jeu de bridge le laisser passer (holdup) consiste à ne pas prendre tout de suite la main à l entame d une couleur dangereuse dans un contrat généralement à sans atout. Le … Wikipédia en Français
Laisser-passer — Pour l’article homophone, voir Laissez passer. Dans le jeu de bridge le laisser passer (holdup) est une technique de jeu qui consiste à ne pas chercher à prendre tout de suite la main dans une couleur jouée par la partie adverse alors qu on … Wikipédia en Français
passer — [ pase ] v. <conjug. : 1> • 1050; lat. pop. °passare, de passus « 1. pas » I ♦ V. intr. (auxil. avoir ou être; être est devenu plus cour.) A ♦ Se déplacer d un mouvement continu (par rapport à un lieu fixe, à un observateur). 1 ♦ Être… … Encyclopédie Universelle
laisser — [ lese ] v. tr. <conjug. : 1> • XIIIe; laszier fin IXe; lat. laxare « relâcher » I ♦ Ne pas intervenir. 1 ♦ (Suivi d un inf.) Ne pas empêcher de (⇒ consentir, permettre). Laisser partir qqn. Laisse moi rire. « Il ouvre un large bec, laisse… … Encyclopédie Universelle
passer — Passer, neutr. acut. Est aller d un lieu à autre, sans faire arrest, Transgredi. Liu. lib. 3. Cic. lib. 1. de diuinat. comme, Il ne fait que passer, c. Il ne sejourne et n arreste point, et va outre, Praetergreditur. Passer aussi en fait d ambles … Thresor de la langue françoyse
laisser — (lê sé) v. a. Ce verbe, qui, comme on peut le voir à l étymologie, vient de laxare, et signifie proprement lâcher, a deux significations principales qui dérivent de cette étymologie : par l une, il veut dire se séparer de ; par l autre, ne pas … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
passer — (pâ sé) v. n. 1° Aller d un lieu à un autre. 2° Passer, en termes d escrime. 3° Passer, en termes de marine. 4° Passer à l ennemi, déserter. 5° Se présenter devant des gens chargés d inspecter. 6° Il se dit des choses qui ont ou qui… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PASSER — v. n. Aller d un lieu, d un endroit à un autre, traverser l espace qui est entre deux ; ou simplement, Traverser un lieu, une chose. Passez de ce côté ci. Il a passé le long de la muraille. Il est passé de l autre côté de l eau. Passer par un… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PASSER — v. intr. Aller d’un lieu à un autre, traverser l’espace qui est entre deux; ou simplement Traverser un lieu, une chose. PASSER, avec l’auxiliaire Avoir, désigne seulement l’Action de se transporter d’un lieu à un autre. Avec l’auxiliaire être, il … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
passer — I. Passer. v. n. Aller d un lieu, d un endroit à un autre en traversant un milieu. Passez deçà. il a passé le long de la muraille. il est passé de nostre costé. passer par un lieu, par un pays. passer dans la ville. passer par la porte. passer… … Dictionnaire de l'Académie française
pour — [ pur ] prép. et n. m. inv. • por Xe; pro 842; lat. pop. por, class. pro « devant » I ♦ (Marquant l idée d échange, d équivalence, de correspondance, de réciprocité) 1 ♦ En échange de; à la place de. Acheter, acquérir, vendre qqch. pour telle… … Encyclopédie Universelle