-
1 peuzelen
1 nibble, munch ⇒ 〈 treuzelen, met kleine hapjes eten〉 pick/peck at♦voorbeelden: -
2 peuzelen
-
3 peuzelen
смаковать, (по)лакомиться; есть с аппети- том (удовольствием)* * *гл.общ. лениться, смаковать, есть с аппетитом, медлить, мешкать -
4 peuzelen
v. munch -
5 zij zat lekker te peuzelen aan haar boterhammen
zij zat lekker te peuzelen aan haar boterhammenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij zat lekker te peuzelen aan haar boterhammen
-
6 есть с аппетитом
v1) gener. met smaak eten, oppeuzelen, peuzelen, pruimen2) liter. (что-л.) muizen -
7 лениться
vgener. peuzelen, sloffen, de lijn trekken, er de kantjes van aflopen -
8 медлить
vgener. futselen, lijmen, toeven, aarzelen, dralen, peuzelen, slabakken, talmen, temporiseren, teuten, teuteren, treuzelen -
9 мешкать
vgener. teuten, teuteren, aarzelen, hannesen, peuzelen, slabakken, talmen, toeven, treuzelen -
10 смаковать
vgener. likkebaarden, smullen, peuzelen, oppeuzelen -
11 nibble
n. knabbelen; afbijten; (in computers) een halve byte, een eenheid van 4 bits--------v. knabbelen; knagennibble1[ nibl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gegadigde ⇒ geïnteresseerde, kandidaat————————nibble21 knabbelen ⇒ knagen, peuzelen♦voorbeelden:1 nibble away/off • weg/afknabbelen, weg/afknagenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beknabbelen ⇒ knabbelen/knagen aan -
12 pick
n. pikhouweel--------v. uitzoeken; plukken; ophangen; uittrekkenpick1[ pik]1 keus♦voorbeelden:————————pick21 (zorgvuldig) kiezen ⇒ selecteren, uitzoeken4 met kleine hapjes eten ⇒ peuzelen/knabbelen (aan)♦voorbeelden:pick the winner • op het winnende paard weddenpick one's words • zijn woorden wikken en wegenpick and choose • kieskeurig zijnpick at • plukken/peuteren aan; vitten/hakken oppick on • vitten/afgeven op→ pick up pick up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 the play was picked apart by the critics • de critici lieten geen spaan heel van het stuk -
13 есть с аппетитом
v1) gener. met smaak eten, oppeuzelen, peuzelen, pruimen2) liter. (что-л.) muizen -
14 лениться
vgener. peuzelen, sloffen, de lijn trekken, er de kantjes van aflopen -
15 медлить
vgener. futselen, lijmen, toeven, aarzelen, dralen, peuzelen, slabakken, talmen, temporiseren, teuten, teuteren, treuzelen -
16 мешкать
vgener. teuten, teuteren, aarzelen, hannesen, peuzelen, slabakken, talmen, toeven, treuzelen -
17 смаковать
vgener. likkebaarden, smullen, peuzelen, oppeuzelen -
18 knabbern
knabbern♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 nichts mehr zu knabbern haben • (a) niets meer te bikken hebben; (b) op zwart zaad zitten2 〈informeel; figuurlijk〉 an einer Sache noch lange zu knabbern haben • met, aan iets (nog lang) moeite hebben
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский