-
1 dominateur
dominateur [dommienaatur],dominatrice [dommienaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 overheersend ⇒ heersend, heerszuchtig♦voorbeelden:1 un dominateur, une dominatrice • heerser(es), overheerser= dominateuse; adjoverheersend, heerszuchtig -
2 prédominant
-
3 tyrannique
tyrannique [tieraaniek]1 tiranniek ⇒ autoritair ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 alles overheersend ⇒ 〈 bijwoord ook〉 als een tiranadjtiranniek, alles overheersend -
4 dominant
dominant [dommienã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉1 overheersend ⇒ heersend, hoofd-♦voorbeelden:la dominante • de overheersende karaktertrek, kleur, hoofdtrek; 〈 muziek〉hoofdtoon, grote kwint, dominantadj3) dominant -
5 possessif
possessif [possessief]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:= possessive; adj1) bezittelijk2) bazig -
6 prépondérant
prépondérant [preepõdeerã]1 overwegend ⇒ overheersend, dominerend♦voorbeelden:voix prépondérante • beslissende stem
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский