-
61 einwiegen
einwiegen1————————einwiegen2 -
62 erwidern
-
63 hinterbringen
hinterbringen1————————hinterbringen2 -
64 kübeln
-
65 kümmeln
-
66 pfeifen
pfeifenII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 fluiten, een fluitsignaal geven♦voorbeelden:pfeift der Wind daher? • waait de wind uit die hoek?sich 〈 3e naamval〉 eins pfeifen • (a) een deuntje fluiten; 〈 (b) figuurlijk〉 een onverschillige houding aannemen¶ auf jemanden, etwas pfeifen • aan iemand, iets lak, maling hebben -
67 senden
sendenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord; zwak〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zenden, sturen♦voorbeelden: -
68 sprechen
sprechenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Tatsachen sprechen lassen • de feiten voor zichzelf laten sprekenauf jemanden schlecht zu sprechen sein • slecht over iemand te spreken zijnschlecht über jemanden, von jemandem sprechen • kwaad van iemand vertellenlaut, leise sprechen • hard, zachtjes praten〈 telefoon〉 sprechen Sie noch? • bent u nog aan de lijn?etwas auf Band sprechen • iets op de band insprekenalles spricht dagegen • (a) er is heel veel op tegen; (b) alle tekenen wijzen in de tegenovergestelde richtingdas spricht für sich selbst • dat spreekt voor zich(zelf), vanzelf, is vanzelfsprekendetwas spricht für, gegen jemanden • iets pleit, getuigt voor, tegen iemandfür, gegen einen Vorschlag sprechen • zich voor, tegen een voorstel uitsprekenmit sich selbst sprechen • in zichzelf pratenvon jemandem sprechen • over iemand spreken, pratenzu einem Thema sprechen • over een onderwerp sprekenjemanden zum Sprechen bringen • iemand tot spreken brengen, aan de praat krijgensprich: • met andere woordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 declameren, reciteren ⇒ voordragen♦voorbeelden:Recht sprechen • rechtsprekendas Urteil sprechen (über jemanden) • het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand) -
69 studieren
studierenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
70 umbauen
umbauen1〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————umbauen2♦voorbeelden: -
71 umbinden
-
72 umfassen
umfassen1♦voorbeelden:————————umfassen2 -
73 umgeben
umgeben1————————umgeben2 -
74 umgürten
umgürten1〈 overgankelijk werkwoord〉 〈verouderd; formeel〉————————umgürten2〈 overgankelijk werkwoord〉 〈verouderd; formeel〉 -
75 umhängen
umhängen1————————umhängen2 -
76 umkleiden
-
77 umlagern
-
78 umpflanzen
umpflanzen1〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉————————umpflanzen21 omplanten, rondom beplanten -
79 umreiten
umreiten1————————umreiten2 -
80 umreißen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
overgankelijk+werkwoord
Страницы