-
41 übersetzen
übersetzen1I 〈onovergankelijk werkwoord; haben/sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————übersetzen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
42 überziehen
überziehen1♦voorbeelden:¶ jemandem eins, ein paar überziehen • iemand een flinke klap, klappen geven————————überziehen2I 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 overtrekken ⇒ bedekken, aanbrengen (over, op)2 overschrijden ⇒ overdisponeren, heen gaan over3 overtrekken, -drijven♦voorbeelden:mit Gold, Silber überziehen • vergulden, verzilverenetwas mit einer Lackschicht überziehen • een laklaag op iets aanbrengen2 sein Konto um 100 Gulden überziehen • op zijn bankrekening 100 gulden in het rood (komen te) staaner hat (die Zeit) um 5 Minuten überzogen • hij is 5 minuten over de tijd heen gegaan3 überzogene Forderungen • overdreven, overtrokken eisen♦voorbeelden: -
43 bedingen
bedingen1————————bedingen21 (ver)eisen, veronderstellen2 veroorzaken, teweegbrengen ⇒ (met zich) meebrengen♦voorbeelden:das ist durch sein Alter bedingt • dat brengt zijn leeftijd mee -
44 berappen
-
45 dichten
dichtenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 du dichtest wohl! • dat zou je wel willen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
46 durchdenken
-
47 durchflechten
durchflechten1————————durchflechten2 -
48 durchkreuzen
durchkreuzen1————————durchkreuzen2♦voorbeelden: -
49 durchleuchten
-
50 durchmessen
-
51 durchpflügen
-
52 durchschießen
durchschießen11 erdoor schieten, schieten door————————durchschießen24 〈 figuurlijk〉schieten, flitsen door♦voorbeelden: -
53 durchschneiden
-
54 durchsieben
-
55 durchstreichen
-
56 durchweben
-
57 durchwirken
-
58 einholen
einholen1 inkopen, boodschappen doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 inhalen, binnenhalen4 trachten te verkrijgen, inwinnen♦voorbeelden: -
59 einkaufen
einkaufenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈informeel; sport en spel〉aankopen, contracteren -
60 einladen
einladenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 laden (in), inladenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitnodigen, inviteren♦voorbeelden:jemanden zum Essen einladen • iemand voor het eten uitnodigen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
overgankelijk+werkwoord
Страницы