-
1 ordelijk
-
2 ordelijk
2 [geregeld] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 orderly ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 well-organized/-ordered, 〈 bijwoord〉 in orderly fashion, 〈 bijwoord〉 in good order♦voorbeelden:2 de demonstratie kent een ordelijk verloop • the demonstration is passing off in an orderly fashionalles gaat er ordelijk toe • everything is well-organized (there)3 een ordelijk huishouden • a tidy/well-organized household -
3 ordelijk
-
4 ordelijk
adj. orderly, regular, tidy, neat--------adv. orderly -
5 ordelijk
-
6 ordelijk
1) ordentlig2) snygg -
7 ordelijk
düzenli adj -
8 ordelijk werken
ordelijk werken -
9 ordelijk zijn
ordelijk zijn -
10 alles gaat er ordelijk aan toe
alles gaat er ordelijk aan toe -
11 het is een ordelijk mens
het is een ordelijk mens -
12 alles gaat er ordelijk toe
alles gaat er ordelijk toeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > alles gaat er ordelijk toe
-
13 de demonstratie kent een ordelijk verloop
de demonstratie kent een ordelijk verloopVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de demonstratie kent een ordelijk verloop
-
14 een ordelijk huishouden
een ordelijk huishoudena tidy/well-organized householdVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een ordelijk huishouden
-
15 geregeld
I.[ordelijk]geordnet [geregelt]II.[ordelijk]geregeltIII.[regelmatig]regelmäßig -
16 verantwoordelijk
-
17 аккуратный
adjgener. zorgvuldig, prompt, pront, accuraat, geregeld (о хозяйстве и т.п.), nauwgezet, nauwkeurig, net, ordelijk, proper, secuur, sekuur, stipt -
18 правильный
adj1) gener. correct, juist, gegrond (о доводе), geregeld, normaal, ordelijk, recht, regelmatig, regulair, regulier2) mus. accoord, akkoord -
19 приличный
adjgener. behoorlijk, eerlijk, rechtschapen, hebbelijk, betamelijk, decent, eerbaar, fatsoenlijk, gevoeglijk, net, oorbaar, ordelijk, ordentelijk, passend, presentabel, schappelijk, toonbaar, voeglijk, voegzaam -
20 упорядоченный
adjgener. georganiseerd, geregeld, ordelijk
- 1
- 2