-
21 rocky
-
22 unsettle
v. doen wankelen; op losse schroeven zetten; van streek maken[ unsetl]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 this kind of food always unsettles my stomach • dit soort voedsel maakt mijn maag altijd van streek -
23 unstable
adj. onstabiel[ unsteebl]♦voorbeelden: -
24 unsubstantial
-
25 unsure
-
26 untenable
adj. kan niet beschermd worden; onvast[ untennəbl]♦voorbeelden: -
27 wobbly
-
28 wonky
adj. onvast, los; onbetrouwbaar -
29 groggily
adv. onvast op de benen, wankel, suf -
30 grogginess
n. het onvast op de benen zijn; het wankel/suf zijn -
31 infirmly
adv. zwak; onvast, weifelend; onstabiel -
32 insecurely
adv. onveilig, onzeker, onvast -
33 lightheadedly
adv. lichthoofdig, warhoofdig, ijlhoofdig, onvast, koortsig; zonder erbij na te denken -
34 nonstable
adj. niet vast, onvast, onstabiel -
35 scend
v. omhoog stijgen, naar boven komen, drijven, opstijgen; deinen, onvast met de beweging van de zee meebewegen -
36 shakily
adv. beverig, onvast, wankel -
37 unstableness
n. onvast -
38 unsteadily
adv. ongestadig; onsolide (gedrag); onvast -
39 unsubstantially
adv. onvast; onwezenlijk; ongefundeerd, ongegrond -
40 boiteux
Страницы