-
1 négatif
négatif [neegaatief]1 ontkennend ⇒ weigerend, negatief♦voorbeelden:1 dans la négative • in geval van weigering, zo niet1. mnegatief [foto]2. négatif/-iveadjontkennend, negatief -
2 bouger
bouger [boezĵee]3 in beweging zijn, komen ⇒ in opstand komen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) bewegen, zich verroeren2) veranderen3) in opstand komen, protesteren4) verplaatsen -
3 exister
exister [egziestee]〈 werkwoord〉1 bestaan ⇒ er zijn, voorkomen2 leven♦voorbeelden:marchandises existant en magasin • in het magazijn aanwezige goederen〈 onpersoonlijk〉 il existe un commissariat de police dans chaque ville • er is een politiebureau in iedere stadv1) bestaan, er zijn2) leven3) [niet] tellen -
4 négateur
négateur [neegaatur],négatrice [neegaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉 〈 formeel〉1 steeds ontkennend ⇒ negatief, negativistisch♦voorbeelden: -
5 ravoir
ravoir [raavwaar]
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский