-
1 ongeschonden
♦voorbeelden:zijn reputatie bleef ongeschonden • his reputation remained intact -
2 ongeschonden
-
3 ongeschonden
неповреждённый, невредимый, целый; ненарушенный; незапятнанный* * *прил.общ. невредимый, неповреждённый, целый -
4 ongeschonden
adj. intact, uninjured, sound, whole, integral, mint--------adv. soundly, sound -
5 ongeschonden
intact -
6 een ongeschonden exemplaar
een ongeschonden exemplaarVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een ongeschonden exemplaar
-
7 zijn reputatie bleef ongeschonden
zijn reputatie bleef ongeschondenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zijn reputatie bleef ongeschonden
-
8 integrity
-
9 inviolate
-
10 intact
-
11 невредимый
adjgener. onverlet, gaaf, behouden, gezond, intact, intakt, onbeschadigd, ongedeerd, ongeschonden, safe -
12 неповреждённый
adjgener. gaaf, intact, intakt, onbeschadigd, ongeschonden -
13 целый
adjgener. geheel, gaaf, gans, heel, intact, intakt, integraal, onbeschadigd, ongedeerd, ongeschonden, onverkort, totaal, vol, volslagen -
14 intact
adj. volledig; onbeschadigd; in zijn geheel, heel; zonder enige schade, schadeloos[ intækt] 〈 intactness〉1 intact ⇒ ongeschonden, gaaf -
15 unharmed
-
16 unimpaired
-
17 inviolated
adj. ongeschonden, intact, ongerept, onverbroken -
18 undamaged
adj. ongeschonden, onbeschadigd -
19 intégrité
intégrité [ẽteegrietee]〈v.〉f -
20 inaltéré
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Anstossen — 1. Stoss nicht an, die Badstube ist niedrig. – Fischart, Prakt. 2. Wer nirgends will stossen an, muss Schickelmann zu Händen han. [Zusätze und Ergänzungen] 3. Wer nirgend anstossen will, muss aus der Welt gehen. Holl.: Sie ongeschonden wil zyn,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Raub — 1. Die Raub frühstücken, haben den ganzen Tag Magendrücken. 2. Ein schöner Raub macht beherzten (kühnen) Dieb. Von muthigen Freiern. Holl.: Een schoone roof maakt eenen stouten dief. (Harrebomée, II, 229a.) 3. Es ist ein schlimmer Raub, der voll… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ungeboren — 1. Besser ungeboren als unerzogen (unbelehrt, oder: als ewig verloren). – Teller, 72. 2. Ungeboren – ungeschoren. Holl.: Die ongeschonden wil zijn, moet ongeboren wezen. (Harrebomée, II, 135b.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon