-
1 insignifiance
-
2 minceur
minceur [mẽsur]〈v.〉f1) dunheid, slankheid2) onbeduidendheid, geringheid -
3 nullité
nullité [nuulietee]〈v.〉f2) onbenul, nul4) nietig-heid [juridisch] -
4 pauvreté
pauvreté [poovrətee]〈v.〉1 armoede ⇒ armoedigheid, schraalheid, onbeduidendheid♦voorbeelden:f1) armoede, armoedigheid2) banaliteit, onbeduidendheid -
5 néant
néant [nee.ã]〈m.〉1 (het) niets ⇒ (het) niet-bestaan, dood2 nietigheid ⇒ vergankelijkheid, onbeduidendheid3 〈 formeel〉voorwerp, persoon zonder waarde♦voorbeelden:1 réduire à néant • vernietigen, tenietdoensignes particuliers: néant • bijzondere kenmerken: geenm1) niets2) nietigheid3) nul, persoon zonder waarde -
6 frivolité
-
7 futilité
-
8 inexistence
inexistence [ienegziestãs]〈v.〉 -
9 petitesse
petitesse [pətietes]〈v.〉1 geringe omvang ⇒ kleinheid, bescheidenheid, onbeduidendheid2 bekrompenheid ⇒ kleingeestigheid, laag(hartig)heid -
10 vétille
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский