-
1 курсировать
-
2 наскочить
v1) gener. aanhollen (tegen-íà), aanroeien (tegen-íà), aanzeilen (tegen-íà), aanlopen (tegen-íà), aanrijden tegen, botsen, tegen (iem.) bonzen (на кого-л.)2) navy. omvaren -
3 натолкнуться
v1) gener. aanbotsen (tegen-íà), aanrollen (tegen-íà), aanwentelen (tegen-íà), rammen, aantreffen, botsen, in aanvaring komen (met- ñ, íà), tegen (iem.) bonzen2) navy. aanvaren (tegen-íà), omvaren (на что-либо) -
4 огибать
v1) gener. omtrekken, omvliegen2) navy. omvaren, omzeilen (под парусами), ronden (мыс, берег и т.п.) -
5 плавать
-
6 плыть вокруг
vnavy. omvaren -
7 сшибить
vnavy. omvaren
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский