-
1 наскочить
v1) gener. aanhollen (tegen-íà), aanroeien (tegen-íà), aanzeilen (tegen-íà), aanlopen (tegen-íà), aanrijden tegen, botsen, tegen (iem.) bonzen (на кого-л.)2) navy. omvaren -
2 прибежать
vgener. aanhollen, aanrennen, komen aanlopen -
3 примчаться
vgener. aanstuiven, toestuiven, aanhollen (òæ. komen aanhitser), aanjagen (òæ. komen aanhouding), aanrennen, aanstormen, komen aanschieten, toestormen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский