-
1 embrace
n. omhelzing--------v. omhelzen; aannemenembrace1[ imbrees] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————embrace2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omhelzen ⇒ omarmen, omvatten♦voorbeelden: -
2 hug
n. omhelzing--------v. omhelzen; koesterenhug1[ hug] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hug2〈werkwoord; hugged〉1 omarmen ⇒ omhelzen, tegen zich aandrukken2 koesteren ⇒ (zich) vasthouden/vastklampen aan♦voorbeelden:3 hug the shore • dicht bij/onder de kust blijven¶ hug oneself (for/on/over) • met zichzelf ingenomen zijn (vanwege/om) -
3 embrace one another
elkaar omhelzen, elkaar omarmen; de armen om elkaar heen slaan -
4 enclasp
v. omhelzen, omarmen; bij de hand vasthouden; omklemmen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский