-
1 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
2 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
3 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
4 rire
rire1 [rier]〈m.〉♦voorbeelden:————————rire2 [rier]♦voorbeelden:c'est à mourir de rire • het is om je dood te lachense tordre de rire • dubbel liggen van het lachenrire faux • gemaakt lachenrire jaune • lachen als een boer die kiespijn heeftrire de bon coeur • smakelijk lachenvous voulez rire • u maakt zeker een grapjec'est pour rire • het is maar een grapjesans rire • alle gekheid op een stokje4 vous me faites rire!, laissez-moi rire! • laat me niet lachen!prêter à rire • belachelijk zijnil n'y a pas de quoi rire • er valt niets te lachen1 lachen (om) ⇒ niets geven (om), licht opnemen1. m 2. v1) lachen (om, over)4) uitlachen -
5 force
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]f1) kracht, sterkte2) wilskracht3) macht4) dwang5) draaistroom -
6 forcé
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]adj1) geforceerd, gedwongen2) geveinsd, niet echt3) overdreven
См. также в других словарях:
Ne pas faire les choses à demi, à moitié — ● Ne pas faire les choses à demi, à moitié aller jusqu au bout d une action ; ne pas épargner la dépense … Encyclopédie Universelle
Les Mots Et Les Choses — Cet article possède un paronyme, voir : Le Mot et la Chose. Les Mots et les Choses. Une archéologie des sciences humaines Fichier:Michel Foucault, Les mots et les choses maitrier.jpg … Wikipédia en Français
Les Mots et les choses — Cet article possède un paronyme, voir : Le Mot et la Chose. Les Mots et les Choses. Une archéologie des sciences humaines Fichier:Michel Foucault, Les mots et les choses maitrier.jpg … Wikipédia en Français
Les mots et les choses — Cet article possède un paronyme, voir : Le Mot et la Chose. Les Mots et les Choses. Une archéologie des sciences humaines Fichier:Michel Foucault, Les mots et les choses maitrier.jpg … Wikipédia en Français
Les Mots et les Choses — Cet article possède un paronyme, voir : Le Mot et la Chose. Les Mots et les Choses. Une archéologie des sciences humaines … Wikipédia en Français
Les Choses — Auteur Georges Perec Genre Roman Pays d origine France Éditeur Éditions Julliard … Wikipédia en Français
Les choses — Auteur Georges Perec Genre Roman Pays d origine France Éditeur Éditions Julliard Date de parution … Wikipédia en Français
Faire bien les choses — ● Faire bien les choses ne pas lésiner sur la dépense … Encyclopédie Universelle
Faire les poubelles — Récupération informelle des déchets Pour les articles homonymes, voir Récupération des déchets et Chiffonnier. Ramasseurs de déchets dans un bidonvill … Wikipédia en Français
pas — 1. (pâ ; l s se lie : un pâ z allongé) s. m. 1° Action de mettre un pied devant l autre pour marcher. 2° Pas, en termes d escrime. 3° Les premiers pas. 4° Faux pas. 5° Pas, en termes de danse. 6° Pas, en termes militaires. 7° Pas,… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Quatre pas dans les nuages (film, 1942) — Quatre pas dans les nuages (titre original : Quattro passi fra le nuvole) est un film italien réalisé en 1942 par Alessandro Blasetti. Ce film a fait l objet d un remake homonyme, également intitulé Sous le ciel de Provence (titre… … Wikipédia en Français