-
1 anschlagen
anschlagenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bekendmaken, mededelen ⇒ aanplakken6 vastslaan, -spijkeren♦voorbeelden: -
2 entdecken
-
3 eröffnen
eröffnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mededelen, in kennis stellen♦voorbeelden:1 zich openbaren, zich aandienen -
4 kundgeben
-
5 kundtun
-
6 verlauten
verlautenII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский