-
1 fehlen
fehlenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 ontbreken, mankeren ⇒ afwezig zijn; missen2 mankeren, schelen♦voorbeelden:es fehlten drei Schüler • er waren drie leerlingen afwezig〈informeel; schertsend〉 das fehlte gerade noch! • dat ontbrak er nog maar aan!weit gefehlt! • glad mis!2 fehlt dir etwas? • mankeert jou iets?wo fehlts denn? • waar hapert het?gegen jemanden fehlen • tegenover iemand falenII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 abgehen
abgehen1 weg-, heengaan, vertrekken3 sterven, overlijden8 afzien van ⇒ afstand nemen van, opgeven10 zich aftakken, afbuigen13 〈 sport en spel〉afspringen, afveren♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben/sein〉1 af-, langsgaan ⇒ inspecteren
См. также в других словарях:
schelen / mankeren — mankeri … Woordenlijst Sranan
Mangeln (2) — 2. Mangeln, verb. reg. neutr. welches das Hülfswort haben erfordert, abwesend seyn, von Dingen, welche zur möglichen und gewünschten Vollständigkeit einer Sache gehören; als ein unpersönliches Zeitwort, oder doch nur in der dritten Person. Das… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart