-
1 schuiver
-
2 over stag gaan
v. lurch -
3 slingeren
v. swing, oscillate, pendulate, vacillate, vibrate, lurch, sway, roll, shimmy, sling, serpentine, fling, brandish, hurl, launch, lance, dangle, hurtle, project -
4 barsten
1 [scheuren, splijten] crack ⇒ split, burst 〈 ook figuurlijk〉, 〈 huid ook〉 chap, 〈 huid ook〉 get chapped♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 tot barstens toe vol • crammed, bursting at the seams〈 figuurlijk〉 barst! • damn!barst jij! • go to hell!liegen dat men barst • lie through one's teeth -
5 een schuiver(d) maken
een schuiver(d) makenskid, lurchVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een schuiver(d) maken
-
6 hij heeft zijn vrouw laten zitten
hij heeft zijn vrouw laten zittenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij heeft zijn vrouw laten zitten
-
7 hobbelen
3 [hobbelig zijn] be bumpy♦voorbeelden: -
8 iemand laten barsten
iemand laten barstenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand laten barsten
-
9 slingeren
4 [ordeloos neergelegd zijn] lie about/around5 [kronkelen] wind6 [met betrekking tot een varend schip] roll♦voorbeelden:de auto slingerde over de straat • the car zigzagged/lurched (drunkenly) along the street4 laat je boeken niet altijd op mijn bureau slingeren! • don't always leave your books lying around on my desk!II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 [winden om] wind4 [met een slinger voortbewegen] sling♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich slingeren〉1 [kronkelen] wind2 [zich om een voorwerp kronkelen] wind (oneself) -
10 voorthobbelen
-
11 zitten
1 [gezeten zijn] sit2 [zich met een doel ergens bevinden] sit3 [een functie bekleden] be4 [geruime tijd ergens vertoeven; verblijven] be5 [wonen] live6 [zich bevinden in de genoemde toestand] be7 [met betrekking tot een volharden in, gelaten worden op een plaats, in een toestand] 〈 zie voorbeelden〉8 [met betrekking tot zaken, zich bevinden, bevestigd zijn] be9 [met betrekking tot kleding] fit10 [gevuld, bedekt zijn met] be12 [met onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be (… -ing), sit (… -ing)♦voorbeelden:1 blijf zitten • stay sitting (down), remain seatedgaan zitten • sit down, take a seat〈 figuurlijk〉 er eens voor gaan zitten • 〈 ter hand nemen〉 get (right) down to something/business; 〈 omstandig gaan vertellen〉 launch into one's storyzit je goed/lekker? • are you comfortable?aan de koffie zitten • be having coffeebij welke groep zit jij? • which group are you in?Jones zit in een vergadering • Jones is at a meeting3 in het bestuur zitten • be/serve on the boardop een kantoor zitten • be/work in an officewaar zit hij toch? • where can he be?nog in de kleine kinderen zitten • still have young children (on one's hands)hij zit in de amusementswereld/olie-industrie • he is in entertainment/oilwij zitten nog midden in de examens • we are still in the middle of the examsmet een gebroken been zitten • have a broken legop zware lasten zitten • have heavy expenseszonder werk/benzine zitten • be out of work/petrol(bijna) zonder geld zitten • have run short of moneyhij zit erover in dat hij zijn auto moet verkopen • he's upset about having to sell his car7 〈 figuurlijk〉 die weduwe bleef met twee kinderen zitten • that widow was left with two children (on her hands)op school blijven zitten • stay down a classer is iets tussen mijn tanden blijven zitten • something has (got) stuck between my teeth〈 figuurlijk〉 hij liet het er niet bij zitten • 〈 niet over zijn kant laten gaan〉 he didn't take it lying down; 〈 erover blijven zeuren〉 he wouldn't leave it alonedaar zitten we dan! • now we're in a messmet een probleem zitten • have a problemhoe zit het (dan) met …? • what about … (then)?het blijft niet zitten • it won't stay putlaat maar zitten • keep the changedat zit • that will holdhoe zit dat in elkaar? • how does it (all) fit together?; 〈 figuurlijk ook〉 how does that work?〈 figuurlijk〉 hem hebben zitten • 〈 uit zijn humeur zijn〉 be in a bad mood; 〈 dronken zijn〉 have had (a drop) too much〈 figuurlijk〉 daar zit het 'm in • that makes all the difference; 〈 daar gaat het juist om〉 that's the whole point〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • 〈 ook〉 there's more to it (than meets the eye); 〈 verborgen moeilijkheid〉 there must be a catch to it〈 figuurlijk〉 er zat niets anders op dan toe te geven • there was nothing (else) for it but to give in〈 figuurlijk〉 wat zit er anders op? • what else is there to do?het zit los/scheef • it is loose/crooked〈 figuurlijk〉 alles zit hem mee/tegen • everything is going his way/against himzit het goed vast? • is it well secured?〈 figuurlijk〉 waar zit het hem in? • 〈 wat is de moeilijkheid〉 what's the problem?; 〈 oorzaak〉 what caused/what's causing it?in sla zit vitamine C • lettuce contains vitamin Cer zit onweer in de lucht • a thunderstorm is brewingheb jij geld in zijn zaak zitten? • have you got money in his business?er zit een vlek op je jurk • there is a stain on your dress〈 figuurlijk〉 〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier • I'm fed up (to the back teeth) with it〈 figuurlijk〉 hoe zit dat? gaan we of blijven we thuis? • what about it now? are we going or are we staying at home?die roman/film zit uitstekend in elkaar • that novel/film is beautifully constructed〈 figuurlijk〉 weet jij, hoe de zaak precies in elkaar zit? • do you know all the ins and outs of the matter?ergens vol mee zitten • be full of somethingonder de modder/luizen/schulden zitten • be covered with mud/lice, be (up to one's ears) in debt12 we zitten te eten • we are having dinner/lunchze zit daar maar te piekeren • she just sits there broodinghij zit te springen om naar huis te gaan • he can't wait to go homein zijn eentje zitten zingen/drinken • sit singing to oneself, be a lone drinkerzitten te zitten • hang/sit aroundhet zit er aan te komen • it's on its wayop tekenles zitten • be taking drawing lessonsop water en brood zitten • be (kept) on bread and waterwegens diefstal zitten • do time for thefthij zit overal aan • he cannot leave anything aloneachter de meisjes aan zitten • chase ((around) after) girlsdaar zit een vrouw achter • there is a woman involvedde zomer zit er weer op • the summer's over againmijn taak zit er weer op • that's my job out of the wayhet zit erop • that's that (done)wie heeft er aan mijn recorder gezeten? • who has been at/ 〈 ernstiger〉tampering with my cassette-player?〈 figuurlijk〉 achter iemand/iets aan zitten • pursue someone/something; 〈 proberen relatie aan te knopen〉 be after someone; 〈 volgen〉 follow someoneer zit een actrice in haar • she has the makings of an actress (in her)ze zit goed in de kleren • she is well off for clothesdeze auto zit al gauw op 120 km • this car does 120 km fairly easily -
12 zwier
2 [gratie] grace♦voorbeelden: -
13 zwieren
1 [zich heen en weer bewegen] sway♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
LURCH — is a tool for software design debugging that uses a nondeterministic algorithm to quickly explore the reachable states of a software model. By performing a partial and random search, LURCH looks for faults in the model and reports the pathways… … Wikipedia
Lurch — Lurch, n. [OF. lourche name of a game; as adj., deceived, embarrassed.] 1. An old game played with dice and counters; a variety of the game of tables. [1913 Webster] 2. A double score in cribbage for the winner when his adversary has been left in … The Collaborative International Dictionary of English
lurch — lurch1 [lʉrch] vi. [< ?] 1. to roll, pitch, or sway suddenly forward or to one side 2. to stagger n. [earlier lee lurch < ?] a lurching movement; sudden rolling, pitching, etc. lurch2 [lʉrch] vi. [ME lorchen … English World dictionary
Lurch — Lurch, v. t. 1. To leave in the lurch; to cheat. [Obs.] [1913 Webster] Never deceive or lurch the sincere communicant. South. [1913 Webster] 2. To steal; to rob. [Obs.] [1913 Webster] And in the brunt of seventeen battles since He lurched all… … The Collaborative International Dictionary of English
Lurch — steht für folgende Begriffe: im Allgemeinen als deutsches Wort für Amphibien im österreichischen Sprachgebrauch als ebenso standarddeutsches Wort für zusammengeballten Hausstaub, siehe Lurch (Staub) Siehe auch: Wiktionary: Lurch –… … Deutsch Wikipedia
Lurch — Lurch, v. i. [A variant of lurk.] 1. To withdraw to one side, or to a private place; to lurk. L Estrange. [1913 Webster] 2. To dodge; to shift; to play tricks. [1913 Webster] I . . . am fain to shuffle, to hedge, and to lurch. Shak. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
Lurch — Lurch, n. [Cf. W. llerch, llerc, a frisk, a frisking backward or forward, a loitering, a lurking, a lurking, llercian, llerciaw, to be idle, to frisk; or perh. fr. E. lurch to lurk.] A sudden roll of a ship to one side, as in heavy weather; hence … The Collaborative International Dictionary of English
lurch — lurch·er; lurch·ing·ly; lurch; … English syllables
lurch — Ⅰ. lurch [1] ► NOUN ▪ a sudden unsteady movement. ► VERB ▪ make such a movement; stagger. ORIGIN of unknown origin. Ⅱ. lurch [2] ► NOUN (in phrase … English terms dictionary
Lurch — Lurch, v. i. [L. lurcare, lurcari.] To swallow or eat greedily; to devour; hence, to swallow up. [Obs.] [1913 Webster] Too far off from great cities, which may hinder business; too near them, which lurcheth all provisions, and maketh everything… … The Collaborative International Dictionary of English
Lurch — (l[^u]rch), v. i. [imp. & p. p. {Lurched} (l[^u]rcht); p. pr. & vb. n. {Lurching}.] To roll or sway suddenly to one side, as a ship or a drunken man; to move forward while lurching. [1913 Webster +PJC] … The Collaborative International Dictionary of English