-
1 loud
adj. luid (geluid); geluids-; schreeuwend; grof, vulgair; luidruchtig--------adv. luidruchtig; luidloud1[ laud] 〈bijvoeglijk naamwoord; loudness〉————————loud2〈 bijwoord〉1 luid(ruchtig) ⇒ hard, schreeuwerig♦voorbeelden:1 loud and clear • erg duidelijk, overduidelijkout loud • hardop -
2 boisterous
adj. luid; lawaaierig; opschepperig[ bojstrəs] 〈 boisterousness〉1 onstuimig ⇒ onbesuisd, luid(ruchtig) -
3 vocal
adj. vokaal--------n. van de stem, stem-; mondeling, (uit)gesproken, vocaal; luid(ruchtig); zich uitend; weerkendvocal1[ vookl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 vocals: Nick Cave • zang: Nick Cave————————vocal21 gesproken ⇒ mondeling, vocaal; gezongen2 zich (gemakkelijk/duidelijk) uitend ⇒ welbespraakt, luidruchtig♦voorbeelden:vocal group • zanggroepII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 stem- ⇒ met betrekking tot/van de stem♦voorbeelden: -
4 sonance
n. een geluid, een toon,luid (ruchtig)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский