-
1 loswrikken
-
2 loswrikken
-
3 pry loose
loswrikken -
4 расшатывать
loswrikken, doen wankelen -
5 расшатать
loswrikken, doen wankelen -
6 dislodge
-
7 Вырывать
vauto. loswrikken (àíãô. wrest out of) -
8 выламывать
-
9 dislodge a nail from a floorboard
English-Dutch dictionary > dislodge a nail from a floorboard
-
10 wrench away/off
wrench away/offlos/wegrukken, loswrikken -
11 wrench
n. ruk, draai; verrekking, verzwikking; verdraaiing; ellende, pijn--------v. rukken, draaien; verrekken; verstuiken; verdraaien; schroef sleutelen; pijnlijk scheidenwrench1[ rentsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 verrekking ⇒ verzwikking, verstuiking♦voorbeelden:————————wrench2〈 werkwoord〉1 (los)wringen/wrikken ⇒ een ruk geven aan2 verzwikken ⇒ verrekken, verstuiken4 een pijnscheut geven ⇒ steken, pijn doen♦voorbeelden:1 wrench open • openwrikken/rukkenwrench away/off • los/wegrukken, loswrikken -
12 Вырывать
vauto. loswrikken (àíãô. wrest out of) -
13 выламывать
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский