-
1 расклеиться
losgaan -
2 отвернуться
losgaan ; zich afwenden -
3 отстать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
4 отставать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
5 распутаться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden -
6 распутываться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden -
7 распускаться
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
8 распуститься
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
9 бросаться
vgener. aanschieten (op-íà), afstuiven, patsen, stormen, toesteken (с ножом), vliegen, afspringen op (iem.) (к кому-л.), bespringen, losstormen (op-íà), nastuiven, op (iem.) losgaan (на кого-л.), toestuiven, zich storten, zich werpen -
10 внезапное начало действия
gener. los- (pref) (напр.: losgaan выстрелить)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > внезапное начало действия
-
11 выстрелить
vgener. afgaan (о ружье), afschieten, aftrekken (из ружья), losgaan, afvuren, losbranden -
12 наступать
v1) gener. betreden (на что-л.), gloren (об утре), intreden, invallen, oprukken, verschijnen, aanbreken (о времени), aantijgen, beginnen, in aantocht zijn, inzetten (о временах года), krieken (о дне), op (iem.) losgaan (на кого-л.), op komst zijn -
13 развязываться
vgener. losgaan -
14 распарываться
vgener. tornen, uittarnen, losgaan -
15 распускаться
vgener. ontluiken, opengaan, uitlopen (о деревьях и т.п.), werken (о растениях), botten, knoppen, knoppen vormen, losgaan, losraken, uitbotten, uitkomen, uitspruiten, zich laten gaan (о человеке), zich openen -
16 расходиться
vgener. losgaan, opbreken (о собрании и т.п.), uiteenlopen, uiteenlopen (во мнениях), afzakken, elkaar kruisen, scheiden, uiteengaan, van elkaar afraken
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский