-
1 crisp
adj. knapperig; snel--------n. knapperig, krokant--------v. knapperig/ croquant makencrisp1[ krisp] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ burn to a crisp • helemaal verbranden/zwart laten worden————————crisp2〈bijvoeglijk naamwoord; crispness〉3 fris ⇒ helder, opwekkend, verfrissend4 helder ⇒ spits, ter zake, kernachtig5 kroezend ⇒ kroes-, krul-♦voorbeelden:the snow was crisp underfoot • de sneeuw knerpte onder je voeten————————crisp3〈 werkwoord〉1 bros/krokant maken/worden2 sterk (doen) krullen ⇒ (doen) rimpelen, (doen) omkrullen -
2 frizz
n. kroeskop, kroeshaar, krullen--------v. krullen, kroezen, friserenfrizz11 kroeskop ⇒ kroeshaar, krul(len)♦voorbeelden:————————frizz2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 friseren ⇒ kroezend maken, doen krullen -
3 frizzle
n. kroeskop--------v. sissen (i.d. pan)krulen, kroezen (haar); doen sissen (i.d. pan); braden, bakken[ frizl]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 friseren ⇒ kroezend maken, doen krullen♦voorbeelden: -
4 friz
n. kroeshaar--------v. kroezend maken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский