-
1 bunch
n. bos; groep--------v. samendringen; vouwenbunch1[ buntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bos(je) ⇒ bundel, tros♦voorbeelden:a bunch of grapes • een tros(je) druivena bunch of keys • een sleutelbos————————bunch21 samendringen/drommen/hopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenballen/binden/bundelen -
2 crease
n. kreukel, vouw (in stof, papier, enz.); plooi; (Hockey) rechthoekige doellijn bij ijshockey; hlafcirkelvormige doellijn in lacrosse (Sport)--------v. kreukelen, gekreukeld wordencrease11 vouw ⇒ plooi, kreukel♦voorbeelden:————————crease21 kreuke(le)n ⇒ vouwen, plooienII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 crinkle
n. kreukel--------v. kreukelen; verfrommelencrinkle1[ kringkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kreuk ⇒ (valse/ongewenste) vouw————————crinkle2〈 werkwoord〉1 (doen) kreuke(le)n ⇒ (doen) rimpelen, verfrommelen, verkreuken♦voorbeelden:1 my dress is all crinkled • mijn jurk is helemaal gekreukt/verkreuktcrinkled paper • geplooid/gerimpeld papier 〈 bijvoorbeeld crêpepapier〉 -
4 ruck up
ruck up -
5 wrinkle
n. rimpel, plooi; foefje--------v. rimpelen, rimpels (doen) krijgenwrinkle1[ ringkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rimpel ⇒ plooi, kreuk————————wrinkle2〈 werkwoord〉1 rimpelen ⇒ rimpels (doen) krijgen, kreuke(le)n
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский