-
1 encastrer
encastrer [ãkaastree]1 inbouwen ⇒ inpassen, invoegen, inbedden♦voorbeelden:four à encastrer • inbouwovenencastré dans un mur • in een muur weggewerkt1 ingevoegd, ingebouwd, ingemetseld worden♦voorbeelden:¶ voiture qui est venue s'encastrer sous un camion • auto die onder een vrachtwagen geklemd is geraaktvinbouwen, invoegen -
2 insérer
insérer [ẽseeree]1 opnemen ⇒ invoegen, bijsluiten♦voorbeelden:insérer une greffe • entenfaire insérer une annonce (dans) • een advertentie plaatsen1 opgenomen worden ⇒ geplaatst worden, plaatsvinden♦voorbeelden:v1) opnemen, invoegen2) integreren, aanpassen -
3 inclure
inclure [ẽkluur]〈 werkwoord〉1 insluiten ⇒ invoegen, bijvoegenv1) insluiten, bijvoegen2) impliceren -
4 intégrer
intégrer [ẽteegree]1 integreren ⇒ (als bestanddeel) invoegen, (in 't geheel) opnemenv(s'intégrer (à, dans)) zich integreren (in), geheel opgenomen worden (in) -
5 enchâsser
-
6 rabattre
rabattre [raabaatr]3 neerslaan ⇒ neerstrijken, neerdrukken, dichtslaan4 verminderen ⇒ temperen, vernederen♦voorbeelden:4 en rabattre • inbinden, bakzeilhalen→ caquet♦voorbeelden:
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский