-
1 infusion
n. infuus; vulling, inbrenging; aftreksel[ infjoe:zjn] -
2 transfuse
v. overbrengen (ook v. bloed door boedtransfusie)[ trænsfjoe:z] 〈zelfstandig naamwoord: transfusion〉1 een transfusie/infusie geven (van)♦voorbeelden: -
3 IV
adj. via de ader--------n. infusie via de ader--------vier, (Romeinse cijfers) -
4 gave an IV
gaf een infusie -
5 received an infusion
kreeg infusie toegediend -
6 received an iv
kreeg een infusie -
7 transfusible
adj. kan infusie/transfusie ontvangen -
8 transfusional
adj. van infusie/transfusie -
9 perfusion
-
10 Infusion
-
11 Infusionstierchen
-
12 Tropf
-
13 Tropfinfusion
См. также в других словарях:
Infusion — Sf Einträufelung von Flüssigkeiten per. Wortschatz fach. (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. īnfūsio ( ōnis) das Hineingießen, das Einspritzen , zu l. īnfundere hineingießen, hineinspritzen , zu l. fundere gießen, fließen lassen und l. in .… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache