-
1 faillite
faillite [faajiet]〈v.〉2 mislukking ⇒ schipbreuk, ineenstorting, ondergang, bankroet♦voorbeelden:faire faillite, tomber en faillite • failliet gaan2 faire faillite • mislukken, bankroet gaanf -
2 chute
chute [sĵuut]〈v.〉4 eindpunt♦voorbeelden:lois de la chute des corps • wetten van de zwaartekrachtchute d'eau • watervalchute du jour • (het) vallen van de avondchute d'un toit • helling van een dakchute naturelle • natuurlijke watervalchute en pente • hellend dakvlak→ point3 la chute de la bourse • de ineenstorting van de beurs, de beurskrachf1) val, (het) vallen2) ondergang4) waterval5) eindpunt6) afval, rest [stof]7) mislukking -
3 ruine
ruine [rŵien]〈v.〉♦voorbeelden:s'en aller, tomber en ruine • instortencette auto c'est une ruine • die auto is een rib uit mijn lijfcourir à sa ruine • zijn ondergang tegemoet gaan1. f1) wrak2) verval3) ondergang2. ruinesf pl -
4 banqueroute
-
5 débâcle
-
6 écroulement
-
7 effondrement
effondrement [effõdrəmã]〈m.〉1 instorting ⇒ (het) instorten, inzakking2 ineenstorting ⇒ ondergang, val, keldering3 inzinking ⇒ neerslachtigheid, verslapping♦voorbeelden: -
8 implosion
-
9 krach
-
10 la chute de la bourse
la chute de la boursede ineenstorting van de beurs, de beurskrach
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский