-
1 inboedel
♦voorbeelden:1 een inboedel verzekeren • ±insure one's house against fire and theft -
2 inboedel
-
3 inboedel
имущество; вещи; пожитки; скарб* * *сущ.общ. вещи, пожитки, имущество, домашний скарб -
4 inboedel
n. furniture, movable articles for use in a home or office (i.e. chairs, tables, etc.); accessories, appliances -
5 inboedel
möbler -
6 inboedel
mobilier -
7 beschrijving van de inboedel
beschrijving van de inboedel -
8 beschrijving van de inboedel
beschrijving van de inboedelVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > beschrijving van de inboedel
-
9 de inboedel verzekeren tegen nieuwwaarde
de inboedel verzekeren tegen nieuwwaardeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de inboedel verzekeren tegen nieuwwaarde
-
10 een inboedel verzekeren
een inboedel verzekeren±insure one's house against fire and theftVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een inboedel verzekeren
-
11 ménage
ménage [meenaazĵ]〈m.〉1 huishouding ⇒ huishouden, huisraad, inboedel♦voorbeelden:faire le, son ménage • het huishouden doenfaire des ménages • uit werken gaanmonter son ménage • zich inrichtenconfitures de ménage • zelfgemaakte jamun faux ménage • een samenwonend stelfaire bon ménage avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenménage à trois • driehoeksverhoudingse mettre en ménage • trouwen, samen gaan wonen→ femmem1) huishouding, inboedel2) paar, sel3) huisgezin, huishouden -
12 вещи, пожитки
ngener. inboedel -
13 домашний скарб
-
14 имущество
ngener. vermogen, inboedel, boedel, bezit, bezitting, eigendom, goed, have -
15 stick
n. stok; stuk; stam--------v. plakken; steken; blijven steken; volhouden; vastplakken; neerzettenstick1[ stik]1 stok ⇒ tak; stuk hout; trommelstok; dirigeerstok3 staaf(je) ⇒ reep(je), stuk4 roede ⇒ stok, knuppel5 stick ⇒ hockeystick; (polo)hamer♦voorbeelden:8 you clever old stick! • jij oude slimmerik!♦voorbeelden:give someone some stick • iemand een pak slaag geven1 〈 informeel〉(schamele) inboedel/huisraad♦voorbeelden:————————stick2♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 stick about/around • rondhangen, in de buurt blijven〈 informeel〉 stick to it! • volhouden!stick to the point • bij het onderwerp blijvenstick to one's principles • trouw blijven aan zijn principesII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)steken ⇒ (vast)prikken, bevestigen; opprikken4 (vast)kleven ⇒ vastlijmen/plakken♦voorbeelden:3 stick it in your pocket • stop/doe het in je zak -
16 le mobilier
le mobilierhet meubilair, de inboedel, de roerende goederen -
17 mobilier
mobilier [mobbieljee],mobilière [mobbieljer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:1 le mobilier • het meubilair, de inboedel, de roerende goederen -
18 вещи, пожитки
ngener. inboedel -
19 домашний скарб
-
20 имущество
ngener. vermogen, inboedel, boedel, bezit, bezitting, eigendom, goed, have
- 1
- 2