-
1 baisser
baisser [beesee]1 dalen ⇒ zakken, verminderen, afnemen♦voorbeelden:les jours baissent • de dagen worden korterla mer baisse • het wordt eble vin a baissé • de wijn is goedkoper gewordenbaisser de 10% • dalen met 10%II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerlaten ⇒ naar beneden laten, laten zakken♦voorbeelden:baisser la tête • het hoofd buigenbaisser la vitre • het raampje naar beneden draaienbaisser les yeux • de ogen neerslaanfaire baisser les yeux à qn. • iemand beschaamd doen staan→ ton♦voorbeelden:1. v1) dalen, verminderen2) laten zakken3) verlagen4) zachter afstellen [radio]2. se baisserv -
2 faire baisser les yeux à qn.
Dictionnaire français-néerlandais > faire baisser les yeux à qn.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский