-
1 purge
n. zuiveren, verwijderen (ook in computers); (in computers) het wissen van bestanden van de harde schijf; (in computers) een bestand wissen zonder mogelijkheid deze terug te halen--------v. zuiveren, uitwissen; purgerenpurge1[ pə:dzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————purge2〈 werkwoord〉4 purgeren♦voorbeelden:1 purge metal • metaal louteren/zuiverenpurge someone from/of guilt • iemand van schuld vrijspreken -
2 purge someone from/of guilt
purge someone from/of guilt -
3 verontschuldigen
♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich verontschuldigen〉♦voorbeelden:1 zich laten verontschuldigen • 〈 formeel, bij vergadering〉 beg to be excused; send one's regrets/excuses/apologieszich vanwege ziekte verontschuldigen • excuse oneself on account of illnessVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > verontschuldigen
-
4 discharge
n. (het) lossen; uitlaat; vrijlating; schuld afbetalen; schot--------v. vracht lossen; uitwerpen, uitscheiden; bevrijden; verwijderen; sturen, wegsturen; schietendischarge1[ distsja:dzj]1 bewijs van kwijting/ontslag1 lossing ⇒ ontlading, het uitladen4 kwijting ⇒ aflossing, vervulling♦voorbeelden:a purulent discharge • een etterige afscheidingthe discharge of one's duties • het vervullen van zijn plicht————————discharge2[ distsja:dzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontladen ⇒ uitladen, lossen2 afvuren ⇒ afschieten, lossen4 wegsturen ⇒ ontslaan, ontheffen van; 〈 leger〉 pasporteren; 〈 juridisch〉 vrijspreken, in vrijheid stellen5 uitstorten ⇒ uitstoten, afgeven6 vervullen ⇒ voldoen, zich kwijten van♦voorbeelden:discharge the jury • de jury van zijn plichten ontslaandischarge a patient • een patiënt ontslaandischarge a sailor • een zeeman afmonsterendischarge someone from service • iemand uit de dienst ontslaandischarge oaths/screams • vloeken/kreten uitstotendischarge one's debts • zijn schulden voldoendischarge one's duties • zijn taak vervullen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский