-
1 huisvriend
huisvriend, huisvriendin -
2 huisvriend
huisvriend, huisvriendin1 family friend, friend of the family -
3 huisvriend
n. family friend, friend that is well-known and well-liked by every member of the family -
4 huisvriend
-
5 huisvriendin
→ link=huisvriend huisvriend -
6 huisvriendin
→ link=huisvriend huisvriend -
7 familier
familier [faamieljee],familière [faamieljer]2 ongedwongen ⇒ vrij, vertrouwelijk, familiair♦voorbeelden:un familier • huisvriend; geregeld bezoeker= familière; adj1) vertrouwd, bekend2) ongedwongen, informeel3) vrijpostig4) gemeenzaam -
8 ami
〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 vriendje, vriendinnetje ⇒ minnaar, minnares, geliefde3 〈 figuurlijk〉liefhebber, -ster ⇒ vriend(in), sympathisant♦voorbeelden:ami de la famille • huisvriendles troupes amies • de bevriende troepenami intime • boezemvriendil est ami de la précision • hij is erg gesteld op stiptheidje suis très ami avec elle • ik ben zeer bevriend met haar〈 spreekwoord〉 les amis de mes amis sont mes amis • de vrienden van mijn vrienden zijn (ook) mijn vriendensa petite amie • zijn vriendinnetjeami du livre • boekenliefhebber→ compte -
9 ami de la famille
ami de la famille -
10 un familier
un familierhuisvriend; geregeld bezoeker -
11 Hausfreund
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский