-
1 набивать обручи
vgener. hoepels aandrift -
2 hoop
n. hoepel; hoepelrok; ring, band--------v. het moeilijk hebben; een beproeving doorstaan; gestraft wordenhoop1[ hoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:put someone through the hoop(s) • iemand het vuur na aan de schenen leggen————————hoop2〈 werkwoord〉2 → whoop whoop/ -
3 hoopless
adj. Zonder hoepels/ringen -
4 panier
panier [paanjee]〈m.〉1 mand ⇒ korf, ben2 mandvol♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 un panier de crabes • een groep mensen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, een clubje vol haat en nijd〈 economie〉 panier de la ménagère • boodschappenpakket van de huisvrouw 〈 als basis voor berekening van de kosten van levensonderhoud〉panier à ordures • vuil(nis)-, afvalbakpanier à pain • broodmandjepanier à papiers • papier-, prullenmand〈 figuurlijk〉 panier percé • bodemloos vat, verkwisterjeter au panier • in de prullenmand werpenmettre dans le même panier • over één kam scherenm1) mand, korf2) mandvol -
5 reifen
reifen1 rijpen, rijp worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 hoepels, banden leggen om1 rijpen, rijmen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский
- Французский