-
1 hij is wat grillig
hij is wat grillig -
2 hij is nog maar een schaduw van wat hij geweest is
hij is nog maar een schaduw van wat hij geweest isDeens-Russisch woordenboek > hij is nog maar een schaduw van wat hij geweest is
-
3 hij stak haar stilletjes wat geld toe
hij stak haar stilletjes wat geld toeDeens-Russisch woordenboek > hij stak haar stilletjes wat geld toe
-
4 wat heeft hij eraan te …
wat heeft hij eraan te …à quoi lui sert-il de 〈+ onbepaalde wijs〉 -
5 of
of1 [bij tegenstelling] ou2 [verklarend] ou (bien)5 [alsof] comme si6 [weten of, vragen of] si 〈+ aantonende wijs〉7 [als sterke bevestiging] et comment♦voorbeelden:nooit dronk of rookte hij • jamais il ne buvait ni ne fumaitniet meer of minder • ni plus ni moinsje moet het doen, of je wilt of niet • tu devras le faire, que tu le veuilles ou non2 hij komt niet, of het moet dringend zijn • il ne viendra pas, à moins que ce ne soit urgent3 hou op of ik krijg de slappe lach • arrête, sinon je crèvenauwelijks was hij in slaap gevallen of hij begon te snurken • à peine endormi il se mit à ronflerik weet niet beter of hij is springlevend • il est bien vivant que je sacheer gebeurt niets of hij weet ervan • il ne se passe rien qu'il ne sacheer gaat geen week voorbij of hij komt bij ons langs • il ne se passe pas une semaine qu'il ne vienne nous voirhet scheelde weinig, of zij was gekozen • il s'en est fallu de peu qu'elle n'ait été élueer is geen land of hij is er geweest • il n'y a pas de pays où il n'ait étéik ben nog maar net thuis of de telefoon gaat • je suis à peine rentré, que le téléphone sonne4 of je roept en schreeuwt, ik doe toch niet open • tu as beau crier et hurler, je ne te laisserai pas entrerhij doet of hij slaapt • il fait semblant de dormirhij doet of hij nergens van weet • il ne fait semblant de rienof jij nooit eens een fout maakt • comme si toi, tu ne faisais jamais de fauteik twijfel eraan, of hij komen zal • je doute qu'il vienneik twijfel er niet aan of hij komt • je ne doute pas qu'il viendraik zal hem vragen of hij komt • je lui demanderai s'il viendrahet probleem is of hij beschikbaar is • le problème est de savoir s'il est disponiblehet is nog maar de vraag of • reste à savoir si7 kom je ook? en of! • tu viendras aussi? et comment!een dag of tien • une dizaine de jourseen stuk of twintig (boeken) • une vingtaine (de livres)een dag of wat • quelques jours -
6 grillig
1 [onvoorzien, wispelturig] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 capricieux 〈v.: capricieuse〉; 〈 bijwoord〉 capricieusement♦voorbeelden:een grillige speling van de natuur • un caprice de la naturehij is wat grillig • il lui prend des lubies -
7 doen
doen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ iemands doen en laten • les faits et gestes de qn.uit zijn gewone doen zijn • ne pas être dans son assiettein goeden doen zijn • vivre dans l'aisanceergens mee van doen hebben • avoir à voir dans qc.voor hun doen • pour euxdat is geen doen • ça n'est pas faisable————————doen21 [algemeen] faire2 [ergens plaatsen; ook m.b.t. tijdsduur] mettre3 [+ het][gewenste (uit)werking hebben] faire♦voorbeelden:1 iemand iets cadeau doen • faire cadeau de qc. à qn.die toeristen deden Europa in 7 dagen • ces touristes ont fait l'Europe en 7 joursze doet het erom • elle le fait exprèsde kamer doen • faire le ménageeen oproep doen • faire un appelgewichtig doen • faire l'importantiemand doen begrijpen dat … • faire comprendre à qn. que …wat heeft dat kind gedaan? • qu'est-ce qu'il a fait de mal, ce petit?het is met hem gedaan • c'en est fait de luinu is het gedaan • c'est la fin de toutiets gedaan weten te krijgen • obtenir qc. (de qn.)als je het dan toch moet doen … • tant qu'à faire …roken doet hij niet • il ne fume pasdoen toenemen • augmenterdat wordt altijd zo gedaan • c'est l'habitudedat doet men niet • cela ne se fait pasik doe het • d'accordhet deed me niets • ça ne m'a rien faitwat doet die man (voor de kost)? • que fait cet homme (dans la vie)?moet je wat doen? • tu dois aller quelque part?zo'n ervaring doet je wat • une expérience comme ça, ça (te) fait quelque choseal doende leert men • en faisant, on apprendwat moet ik daarmee doen? • qu'est-ce que vous voulez que j'en fasse?u zou er beter aan doen uw mond te houden • vous feriez mieux de vous taireik doe er twee uur over • je mets deux heures (à <+ onbepaalde wijs>); 〈m.b.t. werk ook〉 je le fais en deux heureszout erbij doen • ajouter du seldat doet mij goed • cela me fait du bienheb ik daar kwaad aan gedaan? • est-ce que j'ai mal fait?lief doen • se montrer aimablehij heeft het meer gedaan • il n'en est pas à son coup d'essaizij deed niets dan praten • elle n'a fait que parlerverstandig doen • agir de façon raisonnablevreemd doen • avoir un comportement bizarrehij zingt beter dan hij vroeger deed • il chante mieux qu'avantzij doen niets aan hun geloof • ils ne sont pas pratiquantsaan de slanke lijn doen • faire un régime (amaigrissant)aan sport doen • faire du sporthij doet in textiel • il est dans le textilehij doet lang over dat boek • il met du temps à lire ce livreveel te doen hebben • avoir beaucoup à fairein die stad is veel te doen • dans cette ville on peut faire un tas de chosesniet weten wat te doen • ne savoir que fairedat is te doen • c'est faisableer is veel over te doen geweest • cela a fait du bruitkunt u iets voor hem doen? • pouvez-vous (faire) qc. pour lui?je doet maar! • (tu) fais ce que tu veux!2 iets in zijn zak doen • mettre qc. dans sa pochedie poster doet het daar goed • cette affiche fait bien à cet endroithet zijn onze programma's die het hem doen • c'est la qualité de nos programmes qui fait notre succèsde kleur doet het hem • tout est dans la couleurik doe het ermee • avec ça, j'arrive à m'en tirerhij kan het ermee doen • ça lui apprendrahet moeten doen met … • devoir se contenter de …ik kan er niets aan doen • je n'y peux rienkan ik er iets aan doen! • qu'est-ce que tu veux que j'y fasse!er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niets toe • cela ne fait rienmet iemand te doen hebben • 〈 ruzie〉 avoir un compte à régler avec qn.; 〈 medelijden〉 avoir pitié de qn.met iemand te doen krijgen • avoir affaire à qn.het is hem te doen om • ce qu'il veut, c'esthet is me niet om het geld te doen • ce n'est pas pour ce que ça me rapportezich aan iets te goed doen • se régaler de qc. 〈 ook figuurlijk〉 -
8 weten
weten1〈 het〉♦voorbeelden:bij mijn weten is hij niet weggegaan • je ne sache pas qu'il soit partibij mijn weten • à ma connaissancebuiten mijn weten • à mon insuiets naar zijn beste weten doen • faire qc. de son mieux————————weten21 [kennis hebben van; enig idee, vermoeden hebben] savoir2 [+ te + onbepaalde wijs][erin slagen] réussir (à)♦voorbeelden:1 weet je mijn agenda ook (te liggen)? • sais-tu où est mon agenda?God mag weten hoe lang … • Dieu sait combien de temps …een hele hoop weten (over) • en savoir long (sur qn., qc.)dat weet zelfs een kind! • c'est élémentaire!ik weet z'n naam niet • je ne connais pas son nomeen goed restaurant weten • connaître un bon restaurantzeker weten! • pour sûr!hij kan het weten • il est payé pour le savoirik zal het u laten weten • je vous préviendraije moest beter weten • cela m'étonne de ta partu moet weten dat … • sachez que …hij wist te vertellen dat … • il a pu nous raconter que …hij wil (graag) weten dat hij rijk is • il ne cache pas qu'il est richeiets niet willen weten • refuser d'admettre qc.niets van iets willen weten • ne rien vouloir entendre de qc.er het zijne van willen weten • vouloir en avoir le coeur netalles van iets weten • s'y connaîtremet haar weet je het nooit • on ne sait jamais avec elleweet je wat … • écoute …je weet wie het zegt • prends-le pour ce que ça vautwie weet • qui sait?je moet het zelf (maar) weten • fais comme tu voudrashij weet niet beter of het hoort zo • il est persuadé que c'est la coutumezij weten niet beter • il ne faut pas leur en vouloir, ils n'y peuvent rienhij weet wel beter • il est plus malin que çahij weet ervan • il est au courantweten hoe je iets aan moet pakken • savoir s'y prendre〈 ironisch〉 dat zal jij niet weten! • ne fais pas l'innocent!iets niet weten • ignorer qc.ik zou het niet weten • je ne saurais vous le direhij wist niet hoe gauw hij weg moest komen • il n'avait qu'une hâte: s'enfuirze zullen niet weten waar ik blijf • ils se demanderont où je suis (passé)niet weten waar je blijven moet • ne pas savoir où se mettreweet je wel • tu saisvoor zover ik weet • pour autant que je sacheergens iets op weten • avoir une idéete weten • à savoiriets te weten komen • apprendre qc.ik weet van niks • je n'en sais rienniets van het leven weten • ne rien connaître de la vieals je maar weet dat … • sache bien que …als je dat maar weet! • maintenant, te voilà prévenu!niet dat ik weet • pas que je sachehij wil niet weten dat hij ziek is • 〈 aanvaardt het niet〉 il ne veut pas admettre qu'il est malade; 〈 wil niet dat men het weet〉 il ne veut pas que l'on sache qu'il est maladeje weet heel goed dat … • tu n'ignores pas que …hij wist niet beter of ik was vertrokken • pour lui je devais être partiweet je nog? • tu t'en souviens?weet ik veel! • qu'est-ce que je sais, moi!weten wat men aan iemand heeft • être fixé sur le compte de qn.er heel wat van af weten • en savoir longweten wat honger is • connaître la faimnu weet je 't ook • te voilà au courant〈 spreekwoord〉 wat niet weet, dat niet deert • ce que les yeux ne voient pas, ne fait pas mal au coeurweten te ontkomen • réussir à s'échapperniets weten te zeggen • ne plus savoir quoi dire¶ ze hebben het geweten • 〈 ze waren gewaarschuwd〉 ça leur a coûté cher; 〈 ze hebben ervoor moeten boeten〉 ils s'en sont mordu les doigtsvoor je het weet, ben je er • tu y seras en moins de rienzij weet het altijd beter • elle veut toujours avoir le dernier motje weet wel beter • tu n'en penses pas un motje weet ('t) maar nooit • on ne sait jamaiszij weet van geen ophouden • elle ne sait pas s'arrêter -
9 hoofd
3 [(van personen) leider, meerdere] 〈m.b.t. gezin〉 chef 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. school〉 directeur 〈m.〉⇒ directrice 〈v.〉♦voorbeelden:het hoofd van een stoet • la tête d'un cortègemet gebogen hoofd lopen • marcher la tête bassemet gedekt hoofd • la tête couvertehij heeft een goed hoofd • il a de la têtehij is een hoofd groter dan ik • il me dépasse d'une têteeen hard hoofd in iets hebben • être pessimiste (concernant qc.)zijn hoofd wordt rood van schaamte • le rouge de la honte lui monte au fronteen verstopt hoofd hebben • être enchifenéeen hoofd vol zorgen hebben • n'avoir que des soucis en têtehet hoofd vol hebben van … • ne rêver que de …iets het hoofd bieden • faire front à qc.iemand het hoofd bieden • tenir tête à qn.zich het hoofd over iets breken • se casser la tête sur qc.iemand het hoofd op hol brengen • tourner la tête à qn.het hoofd buigen • baisser la têtehet hoofd er niet bij hebben • avoir la tête ailleurshet is hem gelukt het hoofd boven water te houden • il a réussi à se maintenir 〈 niet failliet gaan〉het hoofd koel houden • garder la tête froidehet hoofd op de ellebogen laten rusten • se prendre la tête dans les mainshet hoofd loopt mij om • je ne sais (plus) où donner de la têtehet hoofd ontbloten • se découvrirhet hoofd schudden • secouer la têtemijn hoofd staat er niet naar • je n'ai pas la tête à çade hoofden tellen • compter les personnes présenteshet hoofd verliezen • perdre la têteik durf mijn hoofd eronder te verwedden • j'en mettrais ma main au feuzeur me niet aan het hoofd! • ne me casse pas les pieds!wel wat anders aan z'n hoofd hebben • avoir bien autre chose en têtehij stelde zich aan het hoofd van de beweging • il prit la tête du mouvementaan het hoofd staan van iets • diriger qc.ben je wel goed bij je hoofd? • ça va pas, la tête?niet goed bij, in het, zijn hoofd zijn • ne pas avoir toute sa têteiemand boven het hoofd groeien • 〈 ook figuurlijk〉 dépasser qn.dat hangt hem boven het hoofd • cela lui pend au nezdie onderneming is mij boven het hoofd gegroeid • la direction de cette entreprise dépasse maintenant mes capacitéshet werk groeit haar boven het hoofd • elle est submergée de travaildie gedachte speelt mij door het hoofd • cette pensée me trotte par la têtedat is mij door het hoofd geschoten • ça m'est complètement sorti de la têtehet is hem in het hoofd geslagen • il a perdu la tête〈 figuurlijk〉 iemand iets in het hoofd stampen • fourrer qc. dans la tête de qn.zich een gat in het (z'n) hoofd vallen • s'ouvrir le crâne en tombantzich licht in het hoofd voelen • avoir le vertigeiemand in het hoofd treffen • toucher qn. à la têtezich iets in het hoofd zetten • se mettre qc. en têtehoe haalt hij het in zijn hoofd? • 〈 denken〉 qu'est-ce qu'il va chercher là?; 〈 doen〉 qu'est-ce qui lui prend de faire une chose pareille!het in zijn hoofd halen om te • s'aviser dealles zeggen wat in je hoofd opkomt • dire tout ce qui vous passe par la têtemet het hoofd omlaag vallen • tomber la tête la premièremet zijn hoofd tegen de muur lopen • donner de la tête contre un murmet het hoofd tegen de muur slaan • se cogner la tête contre le muriemand een verwijt naar het hoofd slingeren • lancer un reproche à la tête de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets naar het hoofd smijten • jeter qc. à la tête de qn.de drank stijgt hem naar het hoofd • l'alcool lui monte à la tête〈 figuurlijk〉 hij kan wel op zijn hoofd gaan staan, ik doe het niet • il a beau faire des pieds et des mains, je ne marche paseen prijs op iemands hoofd zetten • mettre à prix la tête de qn.dat zal op uw hoofd neerkomen • cela vous retombera sur la têteiets over het hoofd zien • ne pas remarquer qc.ik zal die gekheid wel uit mijn hoofd laten • je me garderai bien de faire cette bêtisedat laat ik mij niet uit mijn hoofd praten • on ne me fera pas changer d'idéedat zou ik maar uit mijn hoofd zetten • tu ferais mieux d'abandonner cette idéeuit het hoofd leren • apprendre par coeuruit het hoofd rekenen • calculer de têteuit het hoofd spelen • jouer sans partitioniemand van het hoofd tot de voeten opnemen • examiner qn. des pieds à la têtevan het hoofd tot de voeten gewapend • armé de pied en cap't is om je voor het hoofd te slaan • c'est à se taper la tête contre les murs〈 figuurlijk〉 iemand voor het hoofd stoten • offenser qn.een hoofd hebben als een boei • être rouge comme une pivoine〈 spreekwoord〉 zoveel hoofden, zoveel zinnen • autant de têtes, autant d'avishet hoofd van de rooms-katholieke Kerk • le chef de l'Eglise catholique -
10 kunnen
1 [algemeen] pouvoir2 [vermogen, geschiktheid] savoir♦voorbeelden:hij kan het niet meer bijhouden • il est débordédat kan híj doen! • il peut se le permettre, lui!je kunt hier heel lekker eten • on mange très bien, iciu kunt gaan • vous pouvez disposerje kunt gaan! • va-t-en, allez-vous-en!zijn ogen niet kunnen geloven • ne pas en croire ses yeuxhet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.elkaar kunnen vinden • réussir à se mettre d'accordzich in iets kunnen vinden • se reconnaître dans qc.ze kan uren voor zich uit zitten staren • il lui arrive de rester des heures à contempler le videhad jij dat gekund? • tu en aurais été capable?je kunt het of je kunt het niet • c'est une question de compétenceik kan daar niets mee (doen)laat eens zien wat je kunt • montre un peu ce que tu sais fairehij kan er wat van • il est rudement fortichehij kan er niet over uit • il en parle tout le tempswe kunnen er niet onderuit • il n'y a pas moyen d'y échapperhij kan niet meer • il n'en peut plusik kan niet meer van het lachen • je n'en peux plus de rirebuiten iets kunnen • pouvoir se passer de qc.ergens tegen kunnen • (pouvoir) supporter qc.tegen iemand op kunnen • être de taille à se mesurer avec qn.ervan op aan kunnen • pouvoir compter dessuserg goed kunnen leren • avoir une grande facilité pour apprendreniet kunnen liegen • être incapable de mentirniets kunnen onthouden • n'avoir aucune mémoiregoed kunnen paardrijden • être bon cavalier, bonne cavalièregoed kunnen tekenen • avoir un joli coup de crayonhij kan goed zingen • il chante bienhet zou kunnen • ça se pourraitdat kan zo wel • ça peut allerdat kan een andere keer wel • ce sera pour une autre foiszó kan het niet langer • ça ne peut plus durerhet deksel kan er niet af • on, je n'arrive pas à dévisser le couverclehet kan ermee door • ça iradie trui kán gewoon niet • ce pull est immettablehet kan niet op • il y en a en veux-tuze kán me wat! • qu'elle aille se faire voir ailleurs! • ↑ que veux-tu, que voulez-vous que j'en fasse? -
11 voor
voor1I 〈 het〉♦voorbeelden:II 〈de〉♦voorbeelden:————————voor2〈 bijwoord〉1 [aan de voorzijde] devant2 [m.b.t. een volgorde] avant3 [m.b.t. een gezindheid] pour4 [meer dan] de plus♦voorbeelden:de auto staat voor • 〈 geparkeerd〉 l'auto se trouve devant la porte; 〈 is voorgereden〉 la voiture est avancéehij is voor in de dertig • il a dépassé de peu la trentaine2 het is meneer voor en meneer na • c'est monsieur par-ci, monsieur par-làsoep voor eten • manger le potage en entréezijn boot was voor • son bateau avait de l'avancezij zijn ons voor geweest • ils nous ont devancésargumenten voor en tegen • arguments pour et contre————————voor3〈 voorzetsel〉1 [algemeen] pour2 [niet achter; in tegenwoordigheid van] devant3 [vroeger dan; ook m.b.t. een volg-, rangorde] avant♦voorbeelden:voor zijn moeite • pour sa peinehij is voor een paar dagen naar zijn ouders • il est parti pour quelques jours chez ses parentsvoor september is het veel te koud • il fait beaucoup trop froid pour un mois de septembredat is goed voor de koorts • c'est bon contre la fièvreik ben voor X • je suis pour Xik zal voor mijn zoon betalen • je vais payer pour mon filsiemand voor zijn gedrag prijzen • féliciter qn. pour sa conduitevoor de minister stemmen • voter en faveur du ministrevoor een wet stemmen • voter une loihet brood voor zijn gezin verdienen • gagner le pain de sa familledat is net iets voor hem • 〈 passend voor hem〉 c'est tout à fait ce qu'il lui faut; 〈 typisch voor hem〉 c'est bien luidat is niets voor mij • cela ne m'intéresse pasik zeg u eens en voor altijd • je vous le dis une fois pour touteswaar doet hij het voor? • qu'est-ce que ça lui apporte?wat is dat voor een ding? • qu'est-ce que c'est que ce truc-là?voor een vergadering spreken • s'adresser à une assembléevoor zeven uur • avant sept heureskapitein komt voor majoor • capitaine vient avant commandanttien voor zeven • sept heures moins dixik voor mij • quant à moi————————voor4〈 voegwoord〉♦voorbeelden:voor hij het wist was hij al weer buiten • avant même d'avoir réalisé ce qui s'était passé, il se retrouva dehorsvertel het voor hij het van iemand anders hoort • dis-le avant qu'il (ne) l'apprenne de qn. d'autrevoor ik vertrok, heb ik alles opgeruimd • j'ai tout rangé avant de partir -
12 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
13 wel
wel11 [algemeen] bien2 [om een ontkenning tegen te spreken]si3 [weliswaar] il est vrai que♦voorbeelden:1 dat is wel wenselijk • espérons-le!ik ben niet wel • je ne suis pas bienhet bevalt me hier wel • je me plais bien icimen moet hem wel bewonderen • on ne peut pas ne pas l'admirerhij durft wel • il ne manque pas de toupet‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘comment ça va?’ ‘couci-couça’als ik het wel heb • si je ne me trompedat kan wel • cela se peuthij komt wel • il viendra, croyez-moiu kunt wel gaan • vous pouvez disposerje lijkt wel gek • tu n'es pas un peu fou, non?dat mag wel • c'est permishij voelt zich niet wel • il ne se sent pas bienweet je wel wie je voor je hebt? • savez-vous à qui vous parlez?ik wil best wel • je ne dis pas nonhij zal nu wel vertrokken zijn • il doit être parti maintenantzeg dat wel! • à qui le dis-tu!je zult wel denken … • tu dois te demander ce que cela signifie …wel degelijk • absolumenthij is wel eens ziek • il lui arrive d'être maladeik zou u wel eens op mijn plaats willen zien • je voudrais vous y voirwel nee! • mais non!dat zullen wij nog wel eens zien • c'est ce qu'on verramet mijn jas kom ik de winter nog wel door • mon manteau fera encore l'hiverwel te rusten! • bonne nuit!wel zeker! • que si!ik hoop van wel • j'espère (bien)niet(es)! wél(les) • non! si!het kan er wel mee door • ça peut allerdat zal wel niet • sans doute que nonze zal wel ziek zijn • elle est sans doute maladehij redt zich wel • il s'en sortira (bien)het gaat wel weer over • ça passerawij vermaken ons wel hoor! • on s'amuse, ne vous en faites pas!ik heb hem wel drie jaar niet gezien • ça fait bien trois ans que je ne l'ai (pas) vuwat moet dat wel niet kosten • ça ne doit pas être pour rien3 hij is wel rijk, maar niet gelukkig • s'il est riche, il n'en est pas heureux pour autantJaap heeft het wel gezegd, maar … • il est vrai que Jacques l'a dit, mais …dát wel • ça oui¶ dat was me het dagje wel! • quelle journée!dat dacht ik wel • je m'en doutaisnee, wat denk je wel! • non, mais des fois!die minuut leek wel een uur • cette minute a duré une heurewat een rotweer, we treffen het wel • quel sale temps, on n'a pas de veine!dat wist ik wel • je le savais (bien)zie je nu wel • (tu vois,)je te l'avais bien ditdat komt wel eens voor • ça arrive parfoisheb je wel eens Japans gegeten? • est-ce que tu as déjà mangé japonais?zo is het wel genoeg • en voilà assezdank u wel • merci (bien)————————wel21 eh (bien)!♦voorbeelden:1 wel allemachtig! • (sacré) nom d'une pipe!wel? wat zeg je daarvan? • eh bien, qu'en dis-tu?wel, wel! • tiens, tiens!wel nee! • mais non! -
14 willen
1 vouloir♦voorbeelden:ik wil niets liever dan rust • je n'aspire qu'au reposgeen kritiek willen aannemen • ne pas admettre la critiquewillen behagen • chercher à plairedoor willen gaan voor • se faire passer pourik wil er graag heen gaan • je voudrais bien y allerof men mij wil geloven of niet • qu'on me croie ou noniets dolgraag willen hebben • mourir d'envie d'avoir qc.je hebt niets te willen! • il n'y a pas de ‘je veux’ qui tienne!ik wil er niets meer over horen • je ne veux plus en entendre parlerdat mocht je willen! • ça ne te déplairait pas, hein!iemand niet willen ontmoeten • refuser de voir qn.ik wilde net weggaan • je m'apprêtais à partirniets van iemand willen weten • ne plus vouloir entendre parler de qn.toneelspeler willen worden • vouloir devenir comédienja, wat wil je? • qu'est-ce que tu veux!wat wil die man hier? • que fait cet homme ici?willen jullie nog wat? • en voulez-vous encore?als u het beslist wilt • si vous y tenezik wil best wel • je ne dis pas nongraag willen dat … • avoir envie que … 〈+ aanvoegende wijs〉liever willen • aimer mieuxik wil niets liever • je ne demande pas mieuxik begrijp wel waar je heen wilt • je vois où tu veux en venirwat wilt u van hem, haar? • 〈 agressief〉 que lui voulez-vous?niemand wil hem als vriend • personne ne veut de lui comme amizoals u wilt • comme vous voudrezof je wilt of niet • que tu le veuilles ou non〈 spreekwoord〉 wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet • ne fais pas à autrui ce que tu ne voudrais pas qu'on te fît (à toi-même)het gerucht wil, dat … • on dit que …dat wil wel eens gebeuren • ce sont des choses qui arriventwil jij je mond wel eens houden? • veux-tu bien te taire?het moet al erg meevallen, wil zij die baan krijgen • il faudra qu'elle ait de la chance si elle veut obtenir cet emploihet wil niet lukken • ça ne marche pasik zou wel willen schrijven, maar … • j'écrirais bien, mais …dat wil zeggen • c'est-à-dire (< afkorting> c.-à-d.)ik zou dat wel eens willen zien • j'aimerais bien voir çahij wil 's avonds nog wel eens thuis zijn • il lui arrive de rester chez lui, le soirhij wil er niet aan • il n'en veut pasdat zou ik best willen • cela ne me déplairait pasdat wil er bij mij niet in • je n'admets pas celaik zou wel met u mee willen • j'irais bien avec vousik wou dat jullie opschoten • si vous vous dépêchiez un peu?ik wou dat ik een fiets had! • si seulement j'avais un vélo!ik zou willen dat … • j'aimerais que … 〈+ aanvoegende wijs〉zijn naam wil me niet te binnen schieten • je n'arrive pas à retrouver son nom -
15 zijn
zijn11 [algemeen] être3 [gebeuren] arriver4 [+ van][behoren aan] être (à, de)5 [bezig zijn met] être en train de6 [bedragen] s'élever (à)7 [weersgesteldheid] faire8 [leeftijd] avoir♦voorbeelden:1 〈 bijbel〉 God zei: ‘daar zij licht’. En daar was licht • Dieu dit: ‘que la lumière soit’. Et la lumière futdie man is er geweest • 〈 heeft het hoogstwaarschijnlijk niet overleefd〉 cet homme ne va pas s'en tirer; 〈 is gestorven〉 cet homme n'est pluser zijn mensen die … • il y a des gens qui …bang zijn • avoir peurdaar is niets van waar • il n'y a pas un mot de vrai là-dedansdat is te doen • c'est faisablehij is geprezen (geworden) • il a été approuvédat kan wel (zo) zijn • c'est bien possibledat boek is overal te krijgen • ce livre se trouve partouthij is uitgegaan • il est sortihet is maar dat je het weet • à titre d'informationhet is laat • il est tardhet is avond • c'est le soirhet was op een woensdag • c'était un mercredihet is woensdag vandaag • nous sommes mercredizij het • cependantdat is 'm • c'est luiwat is er? • qu'est-ce qu'il y a?〈bijv. in café〉 wat zal het zijn? • et pour Monsieur, Madame?er was eens een koning … • il était une fois un roi …hoe was dat ook weer? • comment était-ce encore?als het ware • pour ainsi direals ik jou was, zou ik … • (si j'étais) à ta place, je …zij het dat … • bien que …,het is of ik hem meer gezien heb • il me semble que je l'ai déjà vuben ik? • c'est à moi?2 hoe ver ben je? • où en es-tu?waar is hij nu toch? • mais où est-il (donc)?er was vroeger iets tussen die twee • il s'est passé qc. entre eux autrefoishet zij zo • soit4 van wie is dat potlood? • à qui est ce crayon?van welke auteur is dat boek? • de quel auteur est ce livre?wij zijn met de trein • nous sommes venus en train————————zijn21 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne♦voorbeelden:te zijner tijd • en temps utilehet zijne ervan zeggen • donner son avishij wilde er het zijne van weten • il voulut en avoir le coeur net -
16 moeten
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] devoir2 [willen] vouloir♦voorbeelden:hij wist niet meer waar hij moest blijven • il ne savait plus où se mettredat moet je nog eens doen (als je durft)! • recommence (si tu oses)!zij moet vroeger een mooi meisje geweest zijn • elle a dû être (une) jolie fille dans le tempsdat moet gezegd (worden) • il faut le diremoet je eens horen • écoute(-moi ça)hij moest wel lachen • il ne pouvait pas s'empêcher de rirehet moest niet mogen • ça ne devrait pas existerdat moet je zo uitspreken • cela se prononce comme çahij moet zich (haast wel) vergist hebben • il a dû se tromperdat had je moeten zien! • tu aurais dû voir ça!het moet al heel slecht weer zijn, wil hij thuis blijven • il faut vraiment qu'il fasse très mauvais pour qu'il reste à la maisonhet heeft zo moeten zijn • ça devait arrivermoest (je) dat nou (doen)? • est-ce que c'était vraiment nécessaire (de faire ça)?het moet • il le faut〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hoeveel moet ik u? • je vous dois combien?wat moet, dat moet maar • il faut ce qu'il fautzo moet (je) het niet (doen) • ce n'est pas comme cela qu'il faut faireik moet nodig • ça presseweg moeten • devoir partiralles moet weg • tout doit partiraan een bril moeten • devoir porter des lunetteseen heilig moeten • un devoir sacro-saintals het moet • s'il le faut2 moeten jullie niet eten? • n'alliez-vous pas manger?ik moest gapen van die film • ce film m'a fait bâillerhij moest en zou het hebben • il le lui fallait coûte que coûtewat moet je? • qu'est-ce que tu veux?wat moet dat? • qu'est-ce que c'est que ça?ze moet er even uit • elle a besoin de changer d'airwaar moet je heen (gaan)? • où est-ce que tu vas?¶ moest ik ziek worden, … • si je tombais malade, …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [mogen, believen] vouloir (qc. de qn.)♦voorbeelden: -
17 mogen
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] pouvoir2 [reden hebben, moeten] falloir3 [m.b.t. toegeving] avoir beau♦voorbeelden:1 mag ik een kilo peren van u? • je voudrais un kilo de poires, s'il vous plaîtmag ik het zout van jou? • passe-moi le sel s'il te plaîtje mag dit rustig van mij aannemen • tu peux bien me croirehet mocht niet baten • ça n'a servi à rienmag ik bedanken? • je vous remerciemoge dit jaar u veel geluk brengen • puisse cette année vous être propiceer mag hier niet gerookt worden • il est interdit de fumer icimocht u iets nodig hebben, vraag het dan gerust • si vous avez besoin de qc., n'hésitez pas à le demanderik mag het hopen • j'ose l'espérerhet moest niet mogen • ça devrait être interditje mag erop rekenen dat … • tu peux être sûr que …als ik dat zo mag zeggen • si j'ose direik mag er niets over zeggen • je n'ai pas le droit d'en parlerhet heeft niet zo mogen zijn • il n'en a rien étéwaar mag hij wel zitten? • où a-t-il bien pu passer?alles mag toch maar vandaag de dag • tout est permis de nos joursvoor dit keer mag het • passe pour cette fois(-ci)mag ik even? • un instant, tu permets?, vous permettez?hij mag niet roken • le tabac lui est interditmag dat wel? • c'est permis?dat mag niet van haar moeder • sa mère ne le lui permet pasvandaag doe ik eens rustig aan, mag ik alsjeblieft? • aujourd'hui, je prends mon temps, si tu le permetsje mag je wel eens scheren • ça ne te ferait pas de mal de te raserje mag wel uitkijken • fais attentionwat een mooie jas! dat mag ook wel voor dat geld • quel beau manteau! c'est la moindre des choses pour le prix3 hij mag dan slim zijn, sterk is hij niet • il a beau être malin, il n'en est pas fort pour autantdat mag waar zijn, maar … • c'est peut-être vrai, mais …¶ ik mag doodvallen als ik het weet • que je meure, si je le saiszo mag ik het horen • ça fait plaisir à entendreiemand mogen lijden • apprécier qn.ik mag lijden dat ze slaagt • ce serait inespéré qu'elle réussissedat mocht je willen! • tu voudrais bien!hij mag er zijn • 〈 kwaliteiten〉 c'est un type bien; 〈 groot, flink van postuur〉 il ne passe pas inaperçu; 〈 knap〉 il n'est pas malhet mocht wat! • allons donc!ze mogen me hier niet zien • il ne faut pas qu'on me voie iciwij mogen niet vergeten dat … • nous ne devons pas oublier que …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [sympathiek vinden] aimer (qc., qn.)2 [Algemeen Zuid-Nederlands][lusten] aimer♦voorbeelden: -
18 geven
1 [algemeen] donner2 [+ om][gesteld zijn op] être attaché (à)♦voorbeelden:1 de dokter geeft er wel wat voor • le docteur donnera qc. pour çaik geef er een gulden voor • j'en donne un florinmen gaf hem nog geen vijftig jaar • on ne lui donnait pas cinquante ansde kou gaf haar een kleur • le froid lui donnait des couleursop een gegeven ogenblik • à un moment donnégeef dat potlood hier! • donne-moi ce crayon!wat zal de toekomst geven? • que nous réserve l'avenir?een kind voor straf geen toetje geven • priver un enfant de dessertzich gewonnen geven • s'avouer vaincudat verhaal geeft te denken • cette histoire donne à penseriemand te drinken geven • donner à boire à qn.〈 sport en spel〉 wie moet er geven? • à qui la donne?het leven bestaat uit geven en nemen • dans la vie, il faut savoir faire des compromisiemand iets te verstaan geven • faire comprendre qc. à qn.iets er aan geven • abandonner qc.gegeven: een vierhoek ABCD • soit un quadrilatère ABCD〈 spreekwoord〉 het is zaliger te geven dan te ontvangen • il y a plus de bonheur à donner qu'à recevoirhet was hem niet gegeven … • il ne lui fut pas donné … 〈+ onbepaalde wijs〉geef op! • donne!niets om iemand, iets geven • n'attacher aucune valeur à qn., qc.weinig om iets geven • accorder peu d'importance à qc.3 wat geeft het? • qu'est-ce que ça fait?dat geeft niet • cela ne fait rienzulke fouten geven niet • des fautes comme ça importent peuiemand ervan langs geven • 〈 slaag〉 donner une bonne raclée à qn.; 〈 standje〉 donner son paquet à qn.niet thuis geven • 〈 niet ontvangen〉 ne pas être à la maison; 〈 niet reageren〉 faire la sourde oreille; 〈 niet meedoen〉 ne pas vouloir participeriets ten beste geven • jouer, réciter, déclamer qc.→ link=zalig zalig -
19 het
het11 [onzijdig naamwoord] 〈 aanwijzend voornaamwoord〉 ce, c' 〈 als onderwerp〉; ça, cela 〈 als onderwerp, ter versterking〉; 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 le, la 〈 als lijdend voorwerp〉; lui 〈 als meewerkend voorwerp〉; en, y♦voorbeelden:1 wat is het toch, dat geluid? • mais qu'est-ce que c'est que ce bruit?de bakker nam deeg en kneedde het • le boulanger prit de la pâte et la malaxahet kind heeft honger, geef het een boterham • cet enfant a faim, donne-lui une tartinehet was een oude man • c'était un vieil hommehet waren moeilijke dagen • ce furent des journées pénibleshet scheelde weinig • il s'en est fallu de peuhet kan me niet schelen • je m'en ficheII 〈 onbepaald voornaamwoord〉1 [loos onderwerp] 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 il 〈 als onderwerp van een onpersoonlijk werkwoord〉 ⇒ 〈 aanwijzend voornaamwoord〉ça2 [geslachtsgemeenschap] ça♦voorbeelden:1 hoe gaat het? • comment ça va?het regent • il pleuthet zij zo • soit!〈 met nadruk〉 dat is je van het! • c'est le fin du fin!————————het21 〈 bepaald lidwoord〉 le 〈m.〉; l' 〈m.+ v.; vóór klinker of stomme h〉; la 〈v.〉; 〈 voorafgegaan door een voorzetsel, dat in 't Frans met ‘à’ of ‘de’ moet worden vertaald〉 au 〈à + le〉; des 〈de + les〉♦voorbeelden:het huis, het brood, het uur • la maison, le pain, l'heureop het kasteel • au châteauzij was er het eerst • elle était la première arrivéewie van hen is het gelukkigst? • lequel d'entre eux est le plus heureux? laquelle d'entre elles est la plus heureuse?1 [het beste in zijn soort] le, la, l' … par excellence2 [het juiste]le, la, l' … qu'il me (te, lui etc.) faut3 [het belangrijkste]le, la, l' … majeur(e)♦voorbeelden:dat is hét succes van het jaar • c'est le (grand) succès de l'année¶ hét idee! • quelle idée! -
20 voelen
1 [algemeen] sentir♦voorbeelden:zoiets moet je voelen • qc. comme ça, il faut pouvoir le sentirhij schijnt die beledigingen niet te voelen • il semble insensible à ces insultesde grond onder je voeten voelen wegglijden • sentir le sol se dérober sous ses pieds 〈 ook figuurlijk〉ik voel wel waar hij heen wil • je devine où il veut en venirvoelt u wat ik bedoel? • vous comprenez ce que je veux dire?voel eens wat een zachte stof • sens comme ce tissu est douxvoel je hoe dat zit? • tu comprends quelle est la situation?→ link=horen horenII 〈wederkerend werkwoord; zich voelen〉1 [in een toestand verkeren] se sentir♦voorbeelden:1 voel je je wel lekker? • tu es sûr que ça va?zich ergens thuis voelen • se sentir qp. comme chez soizich beter voelen • se sentir mieux→ link=kat kat2 [genegenheid kennen; aantrekkelijk achten] être attiré par♦voorbeelden:veel voor een vak voelen • être très attiré par un métierer veel voor voelen om naar huis te gaan • avoir grande envie de rentrer (à la maison)ik voel er niet veel voor • ça ne me tente pas tropik voel meer voor Spanje • je préfère l'Espagnevoel je wat voor een weekendje Parijs? • un week-end à Paris, ça te dit?
См. также в других словарях:
Welt — 1. A Wearelt as trinj üsch n Hingsthaad, man egh üschen Pankuuk. – Johansen, 29. Die Welt ist rund wie ein Pferdekopf, aber nicht wie ein Pfannkuchen. 2. Ade Welt, du bist mir langweilig, ich gehe ins Kloster. – Klosterspiegel, 24, 16. 3. Ade… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bein — 1. An Beinern ist gut Fleisch nagen. – Kirchhofer, 253. 2. An einem Bein nagen muss man nicht mehr. – Kirchhofer, 169. 3. Auf Einem Beine geht (steht) man nicht. So sagt der Deutsche, wenn er seinen Gast zum Genuss eines zweiten Glases nöthigt.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Grammaire Néerlandaise — le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 … Wikipédia en Français
Grammaire neerlandaise — Grammaire néerlandaise le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 … Wikipédia en Français
Grammaire néerlandaise — le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 Het ou … Wikipédia en Français
Gold — 1. Auch das Gold will gewaschen sein. 2. Auch feines Gold schäumt im Tiegel. Auch das Gold ist nur ein Erz, sagen die Russen. (Altmann VI, 477.) Frz.: Nul or sans escume. (Leroux, I, 54.) Lat.: Auri natura non sunt splendentia pura. (Gaal, 774.)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Faul — 1. Faul, arm vnd doch verzehren, geschieht nit lang mit ehren. – Henisch, 1021. It.: Chi non ha entrata, nè mestier, e va a spasso, ne va all ospital a passo a passo. (Gaal, 422.) 2. Faul bekommt wenig ins Maul. – Parömiakon, 2372. Frz.: Renard… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon