-
41 hangen
1 [neerwaarts gestrekt gehouden worden] pendre2 [in neerwaartse richting afwijken; overhellen] pencher3 [boven de grond gehouden worden] être suspendu4 [tot straf opgehangen zijn] être pendu5 [vast (blijven) zitten] être attaché (à)6 [verlangen] aspirer (à)♦voorbeelden:de zeilen hangen slap • les voiles pendenthet koord hangt slap • la corde est trop lâchede teugels laten hangen • lâcher la bridede wolken hangen laag • les nuages sont bashet schilderij hangt scheef • le tableau est de travers〈 van personen〉 over iets, iemand hangen • se pencher sur qc., qn.uit het lood hangen • surplombermet hangen en wurgen • à grand-peine〈 figuurlijk〉 als hij niet meewerkt, hang je • s'il ne marche pas, tu es fichu〈 figuurlijk〉 aan iemand blijven hangen • rester collé à qn. sans trop savoir pourquoizijn betoog hing van platheden aan elkaar • son exposé était cousu de platitudeshet hangt erom • rien n'est encore décidéII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [bevestigen] (sus)pendre♦voorbeelden:zijn jas aan de kapstok hangen • accrocher son manteau (au portemanteau) -
42 kaalheid
-
43 kleuren
1 [kleur aannemen; blozen] rougir♦voorbeelden:hij kleurde tot achter zijn oren • il rougit jusqu'à la racine des cheveuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [kleur geven aan; overdrijven] colorer2 [laten blozen] faire rougir♦voorbeelden:♦voorbeelden:zij kleurt graag • elle aime beaucoup faire du coloriage -
44 lok
♦voorbeelden: -
45 los
2 [niet bevestigd, gebonden] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 détaché; 〈 verwijderbaar〉 amovible; 〈 niet gebonden〉 défait♦voorbeelden:een losse tand • une dent qui branleer is een schroef los • une des vis s'est desserréehaar hoest werd losser • sa toux devenait plus grasseeen losse voering • une doublure amoviblealles wat los en vast zit • tout le saint-frusquinde hond is los • le chien n'est pas attachéde leeuw is los • le lion s'est échappélos! • lâche(z)!→ link=zand zandlosse melk • lait en vraclos werk • du travail occasionnellos werkman • ouvrier à la journéethee wordt bijna niet meer los verkocht • le thé ne se vend pratiquement plus au poidsdat is niet los te denken van • c'est indissociable delos van • abstraction faite de¶ ze leven er maar op los • 〈 zonder nadenken〉 ils vivent au jour le jour; 〈 bandeloos〉 ils mènent une vie de bâton de chaiseer gemakkelijk op los slaan • avoir la main leste -
46 loshangen
-
47 mee
1 [samen weg] avec2 [in dezelfde richting] dans le sens de♦voorbeelden:1 mag zij ook mee? • peut-elle nous accompagner?hij wil met ons mee • il veut aller avec noushij heeft zijn uiterlijk mee • son physique joue à son avantagedat kan nog jaren mee • cela peut durer encore des années→ link=wind wind -
48 opstrijken
-
49 overeind
1 debout♦voorbeelden:een bedrijf weer overeind helpen • relever une entrepriseovereind komen • se mettre deboutnog overeind staan • être encore debouthet probleem blijft recht overeind staan • la question reste entièreiets overeind zetten • dresser qc. -
50 spelen
1 [algemeen] jouer2 [zich (met een spel) vermaken] jouer (à)3 [bespelen] jouer (de)4 [plaatsvinden] se passer♦voorbeelden:dat speelt niet meer • ça ne joue plushij heeft het slecht gespeeld • il s'y est mal prishet speelt me door de geest • cela me trotte dans la têtehij laat niet met zich spelen • il ne se laisse pas marcher sur les piedsmet zijn gezondheid spelen • jouer avec sa santéde wind speelde met haar haren • le vent jouait dans ses cheveuxop iemands ijdelheid spelen • spéculer sur la vanité de qn.voor St.-Nicolaas spelen • jouer St. Nicolaseen wedstrijd spelen • jouer un matchal spelend leren • apprendre en jouantbuiten spelen • jouer dehorsvals spelen • trichermet poppen spelen • jouer à la poupéeom geld spelen • jouer pour de l'argentom een etentje spelen • jouer un repasvals spelen • jouer fauxop de accordeon spelen • jouer de l'accordéon¶ met de gedachte spelen om … • songer à … -
51 spijt
♦voorbeelden:spijt van iets hebben • regretter qc.spijt van iets hebben als haren op zijn hoofd • se mordre les doigts de qc.daar zul je spijt van krijgen! • tu le regretteras! -
52 uitvallen
1 [losbarsten in woorden] éclater2 [losgaande vallen] tomber3 [wegvallen] abandonner4 [een uitval doen] faire une percée♦voorbeelden:1 tegen iemand uitvallen • faire une sortie contre qn.de radioverbinding is uitgevallen • la liaison par radio est coupéede stroom is uitgevallen • il y a une panne de courantdie trein is uitgevallen • ce train a été supprimézijn onderneming viel goed uit • son entreprise a été couronnée de succèsdie tekening is goed uitgevallen • ce dessin est réussiin iemands voordeel uitvallen • tourner à l'avantage de qn. -
53 verharen
2 [Algemeen Zuid-Nederlands][schraal worden] devenir rugueux, rugueuse♦voorbeelden: -
54 verwilderd
1 [wild geworden] 〈 van tuin〉 (laissé) à l'abandon ⇒ 〈 van kinderen〉 indiscipliné ⇒ 〈 van dier〉 redevenu sauvage2 [uit fatsoen gebracht] ébouriffé3 [woest] hagard♦voorbeelden: -
55 vliegend
-
56 vos
♦voorbeelden:een oude vos • un vieux renardeen sluwe vos • un fin renardzij droeg haar nieuwe vos • elle portait son nouveau renard〈 spreekwoord〉 een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken • le loup (renard) change de poil, mais non de naturel〈 spreekwoord〉 als de vos de passie preekt, boer pas op je ganzen (kippen) • quand le renard prêche, prenez garde à vos poules -
57 zwart
zwart1〈 het〉♦voorbeelden:(met) zwart spelen • jouer avec les noirsin het zwart (gekleed) zijn • être en noirin het zwart • en noir————————zwart2♦voorbeelden:een zwarte dag • un jour noireen zwarte koffie • un café noir sans sucrezwarte lonen • salaires payés au noireen zwarte lucht • un ciel noirde zwarte markt • le marché noirzwarte prijzen • prix au noiralles zwart inzien • broyer du noiriemand, iets zwart maken • noircir qn., qc. 〈 ook figuurlijk〉men schildert hem zwarter af dan hij is • on le fait plus méchant qu'il n'esthet zag er zwart van de mensen • c'était noir de mondeliegen dat men zwart ziet • mentir comme un arracheur de dentsiets zwart op wit hebben • avoir qc. noir sur blanciemand zwart aankijken • jeter un regard noir à qn. -
58 tegen de borst stuiten
écurer tegen de haren in rebrousser, retrousser
См. также в других словарях:
Haren — is the name of several places * Haren (Groningen), province of Groningen, Netherlands * Haren (North Brabant), province of North Brabant, Netherlands * Haren, Belgium, part of The City of Brussels municipality, Brussels, Belgium * Haren, Germany … Wikipedia
Haren — ist der Name folgender Orte: Haren (Ems), Stadt in Deutschland Haren (Groningen), Gemeinde in der niederländischen Provinz Groningen Haren (Nord Brabant), Ortschaft in der Gemeinde Oss in niederländischen Provinz Nord Brabant Siehe auch Van Haren … Deutsch Wikipedia
hären — Adj aus groben Fasern bestehend erw. obs. (8. Jh.), mhd hārīn, fnhd. auch haren, ahd. hārīn Stammwort. Eigentlich aus Haaren bestehend ( Roßhaar, Ziegenhaar u.ä.). In bezug auf Kleidungsstücke dürfte aber Haar2 eingewirkt haben (das in alter Zeit … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Haren — Haren, 1) Williamvan H., holländischer Dichter, geb. 1713 in Leuwarden u. st. 1768; er schr. ein Epos: Gevallen van Friso, Amsterd. 1741; Verzameling van Gedichten, Utrecht 1742. 2) Onno Zwier van H., Bruder des Vorigen, geb. 1714; erwarb sich… … Pierer's Universal-Lexikon
Haren — Haren, 1) Willem van, niederländ. Dichter und Staatsmann, geb. 21. Febr. 1710 in Leeuwarden, gest. 4. Juli 1768 zu St. Oedenrode in Nordbrabant, war der Sprößling eines alten friesischen Adelsgeschlechts und zur Zeit der Regentin als Mitglied der … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Hären — Hären, adj. et adv. von dem Hauptworte Haar, aus Haaren bestehend, aus Haaren verfertiget; im Oberdeutschen auch härin. Ein härenes Sieb. Eine härene Decke. Härine Kleider, 4 Esr. 16, 2. Ein häriner Sack, Offenb. 6, 12 … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Haren — Haren, Willem van, geb. 1710 zu Leeuwarden, gest. 1758, holländ. Dichter und Staatsbeamter; sein Bruder Onno Zwier van H., geb. 1713, gest. 1789, überragte ihn in beiden Beziehungen. (»Die Geusen«, 4. Aufl. Amsterdam 1785.) … Herders Conversations-Lexikon
harén — Entre los musulmanes, ‘conjunto de mujeres que dependen de un jefe de familia’ y ‘departamento de la casa donde viven las mujeres’. Esta es la forma mayoritaria y preferible, por acomodarse mejor al sistema gráfico del español (→ m, 4). También… … Diccionario panhispánico de dudas
harén — o harem sustantivo masculino serrallo. * * * Sinónimos: ■ serrallo, gineceo, harem … Diccionario de sinónimos y antónimos
harén — o harem sustantivo masculino 1. En los países musulmanes, conjunto de mujeres que viven bajo la autoridad y dependencia de un jefe familiar. Sinónimo: serrallo. 2. Parte de la casa de los musulmanes donde hacen la vida las mujeres. Sinónimo:… … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
harén — (Del fr. harem, y este del ár. clás. ḥarīm, mujeres, literalmente, lo vedado ). 1. m. Departamento de las casas de los musulmanes en que viven las mujeres. 2. Entre los musulmanes, conjunto de todas las mujeres que viven bajo la dependencia de un … Diccionario de la lengua española