-
1 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/
См. также в других словарях:
hang upon — (Roget s Thesaurus II) I verb To be determined by or contingent on something unknown, uncertain, or changeable: depend on (or upon), hang on, hinge on (or upon), rest on (or upon), turn on, turn upon. See START. II verb See HANG … English dictionary for students
To hang upon — Hang Hang, v. i. 1. To be suspended or fastened to some elevated point without support from below; to dangle; to float; to rest; to remain; to stay. [1913 Webster] 2. To be fastened in such a manner as to allow of free motion on the point or… … The Collaborative International Dictionary of English
Hang — Hang, v. i. 1. To be suspended or fastened to some elevated point without support from below; to dangle; to float; to rest; to remain; to stay. [1913 Webster] 2. To be fastened in such a manner as to allow of free motion on the point or points of … The Collaborative International Dictionary of English
hang — v 1. suspend, sling, pend, set; hang up, hook up, hitch. 2. truss up, string up, gibbet, garrote, bowstring, bring to the gallows; noose, neck, Sl. stretch, strangle. 3. drape, curtain, deck, cover; trail, flow, descend, slope. 4. attach, annex,… … A Note on the Style of the synonym finder
hang — [c]/hæŋ / (say hang) verb (hung or, especially for capital punishment and suicide, hanged, hanging) –verb (t) 1. to fasten or attach (a thing) so that it is supported only from above; suspend. 2. to suspend so as to allow free movement as on a… …
hang on — I (Roget s IV) v. Syn. persist, remain, continue; see endure 1 , 2 . II (Roget s Thesaurus II) I verb 1. To be determined by or contingent on something unknown, uncertain, or changeable: depend on (or upon), hang upon, hinge on (or upon), rest on … English dictionary for students
Hang — (h[a^]ng), v. t. [imp. & p. p. {Hanged} (h[a^]ngd) or {Hung} (h[u^]ng); p. pr. & vb. n. {Hanging}. Usage: The use of hanged is preferable to that of hung, when reference is had to death or execution by suspension, and it is also more common.] [OE … The Collaborative International Dictionary of English
hang — vb 1 Hang, suspend, sling, dangle mean to place or be placed so as to be supported at one point or on one side, usually a point or side at the top. Hang typically implies a fastening to an elevated point or line so as to allow motion to what… … New Dictionary of Synonyms
Hang — Hang, n. 1. The manner in which one part or thing hangs upon, or is connected with, another; as, the hang of a scythe. [1913 Webster] 2. Connection; arrangement; plan; as, the hang of a discourse. [Colloq.] [1913 Webster] 3. A sharp or steep… … The Collaborative International Dictionary of English
hang — [v1] suspend or be suspended adhere, attach, beetle, be fastened, be in mid air, be loose, bend, be pendent, be poised, bow, cling, cover, dangle, deck, decorate, depend, drape, drift, droop, drop, fasten, fix, flap, float, flop, furnish, hold,… … New thesaurus
Hang fire — is a term that refers to a state in which an unexpected delay is encountered between a firearm being triggered and the initiation of the propellant. This mode of failure was common in firearm actions which relied upon open primer pans, due to… … Wikipedia