-
1 halfslachtig
♦voorbeelden:halfslachtige maatregelen • halfway measures -
2 halfslachtig
♦voorbeelden: -
3 halfslachtig
двоякий, половинчатый* * *прил.общ. двусмысленный, нерешительный, нечистокровный, неопределённый, неуверенный -
4 halfslachtig
adj. halfhearted, unenthusiastic, perfunctory, apathetic -
5 een halfslachtig antwoord
een halfslachtig antwoordVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een halfslachtig antwoord
-
6 halfhearted
adj. halfhartig, halfslachtighalfhearted♦voorbeelden:1 be halfhearted about (doing) something • iets niet met volle overgave/overtuiging doen -
7 bâtard
bâtard [baataar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 un(e) bâtard(e) • bastaard, onecht kind1. m1) bastaard, onecht kind2) straathond2. adj1) bastaard, onecht2) niet-raszuiver [dier]3) halfslachtig, onduidelijk -
8 двусмысленный
adjgener. halfslachtig, tweeledig, twijfelachtig, dubbelslachtig, dubbelzinnig -
9 неопределённый
adjgener. ongewisse, algemeen, onbepaald, ongewis, tweeslachtig, halfslachtig, ongezet, vaag, vagelijk, weifelachtig, weifelmoedig -
10 нерешительный
adjgener. flauw, halfslachtig, onbeslist, onbesloten, onvast, besluiteloos, kleinhartig, leuterig, treuzelachtig, treuzelig, twijfelmoedig, wankelmoedig, weifelachtig, weifelmoedig -
11 неуверенный
adjgener. onwennig, halfslachtig, onzeker -
12 нечистокровный
adjgener. halfslachtig -
13 halfway
adv. halverwegehalfway1[ ha:fwee] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉2 half ⇒ halfslachtig, gedeeltelijk♦voorbeelden:————————halfway2〈 bijwoord〉 -
14 mongrel
adj. bastaard(hond); mengvorm, kruising--------n. bastaard(hond); mengvorm, kruisingmongrel1[ munggrəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————mongrel21 bastaard- ⇒ onzuiver, halfslachtig♦voorbeelden: -
15 neither one thing nor the other
vlees noch vis, halfslachtig -
16 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
17 halfheartedness
n. halfhartig, halfslachtig, niet met volle overgave -
18 with half a heart
halfhartig, halfslachtig, niet met volle overgave, niet uit volle overtuiging -
19 ambigu
1 dubbelzinnig ⇒ ambivalent, halfslachtig2 verdacht♦voorbeelden:= ambigüe; adj1) dubbelzinnig, ambivalent2) verdacht -
20 двусмысленный
adjgener. halfslachtig, tweeledig, twijfelachtig, dubbelslachtig, dubbelzinnig
Страницы
- 1
- 2