-
121 friendly
adj. vriendelijk; beleefd; vriendschappelijk; collegiaal; sociaal; bevriend[ fren(d)lie] 〈bijwoord: in a friendly manner; friendliness〉1 vriendelijk ⇒ welwillend, aardig2 vriendschappelijk ⇒ bevriend, gunstig gezind♦voorbeelden:friendly nations • bevriende natieshe accepted the advice in a friendly spirit • hij nam de raad goedmoedig ophe was never friendly to change • hij is nooit erg op verandering gesteld geweestJohn is very friendly with his neighbours • Jan gaat erg vriendschappelijk met zijn buren omthey had a row yesterday, but they're friendly again today • ze hadden gisteren ruzie, maar hebben het vandaag weer bijgelegd -
122 good
adj. goed; aangenaam; plezierig; eerlijk, rechtschapen; waard zijn--------adv. goed, op een goede manier--------n. goedheid; winst; goederengood1[ goed]1 goed ⇒ welzijn, voorspoed4 goedheid ⇒ verdienste, deugd(zaamheid)♦voorbeelden:for the common good • voor het algemeen welzijnit will do him all the good in the world • hij zal er erg van opknappen/opkikkerenhe will come to no good • het zal slecht met hem aflopenfor his (own) good • om zijn eigen bestwilwhat is the good of it? • wat voor nut heeft het?it's no good • het heeft geen zin, het wordt niks〈 vaak ironisch〉 much good may it do you! • dat het je wel bekome!, geluk ermee!¶ for good (and all) • voorgoed, voor eeuwig (en altijd)→ bad bad/II 〈 meervoud〉4 〈vaak attributief; voornamelijk Brits-Engels〉 goederen 〈 voor treinvervoer〉 ⇒ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 vracht♦voorbeelden:¶ by goods • per/met de goederentrein————————good21 goed ⇒ kwaliteitsvol; knap, kundig2 goed ⇒ prijzenswaardig; correct, juist3 goed ⇒ fatsoenlijk, betrouwbaar4 aardig ⇒ lief, goed; gehoorzaam5 goed ⇒ aangenaam, voordelig; lekker, smakelijk, gezond♦voorbeelden:good looks • knapheidgood sense • gezond verstandgood soil • vruchtbare bodem/grondgood for you, 〈Brits-Engels; gewestelijk〉good on you • goed zo, knap (van je)good English • goed/correct Engelsmy watch keeps good time • mijn horloge loopt gelijkall in good time • alles op zijn tijdmake good • het er goed afbrengen, het maken, slagen 〈 voornamelijk financieel〉; goedmaken; vergoeden 〈 schulden〉; nakomen, vervullen 〈 belofte〉 • herstellen 〈 schade〉be good for a laugh • grappig zijn, een lachje waard zijn(in) good faith • (te) goede(r) trouwmake good one's escape • slagen in een ontsnappinggood humour • opgewektheidgood nature • goedaardigheidput in a good word for, say a good word for • een goed woordje doen voor, aanbevelenbe good enough (to) • wees zo vriendelijk, gelievebe so good as to • wees zo vriendelijk, gelieveit's good of you to help him • het is aardig van u om hem te helpen5 beer is not good for her/her health • bier is niet goed/gezond voor haargood buy • koopje, voordeeltjethrough the good offices of • door de goede diensten van, met behulp vangood afternoon • goedemiddaggood evening • goedenavondgood morning • goedemorgengood night • goedenacht, welterustenhave a good time • zich amuserengood times • goede/voorspoedige tijdenit is good to be alive • leve het leven, het leven is verrukkelijkkeep good • goed/vers blijventoo good to be true • te mooi om waar te zijn6 a good excuse • een goed/geldig excuusthis rule holds good • deze regel is van kracht/geldt (nog)stand a good chance • een goede kans makena good deal/many • heel wata good hour/ten miles • ruim een uur/tien mijla good while • een hele poos, geruime tijd¶ 〈 spreekwoord〉 a good tale is none the worse for being told twice • goed nieuws mag best vaak verteld worden〈 spreekwoord〉 there is many a good tune played on an old fiddle • iemands leeftijd zegt vaak niets over wat hij nog kan presterenbe in someone's good books • bij iemand in een goed blaadje staanthere's a good boy/girl/fellow • wees nu eens lief, toe nouGood Friday • Goede Vrijdaggood God! • goeie genade!, gossiemijne!as good as gold • erg braaf/lief 〈 van kind〉have a good head on one's shoulders • een goed verstand hebbengood heavens! • goeie/lieve hemel!neither fish, flesh, nor good red herring • vlees noch viskeep good hours • op tijd naar bed gaanmake someone appear in a good light • iemand in een gunstig daglicht stellengood luck • (veel) gelukstroke of good luck • buitenkansjehave a good mind to • veel zin hebben inthrow good money after bad • goed geld naar kwaad geld gooien, het ene gat met het andere stoppenin good spirits • opgewekt, blijit's a good thing that • het is maar goed datit's a good thing to … • het is verstandig om …a good thing too! • maar goed ook!, het is maar gelukkig ook!too much of a good thing • teveel van het goedemake good time • goed/lekker opschietendo someone a good turn • iemand een dienst bewijzengood old Harry • (die) goeie ouwe Harryas good as • zo goed als, nagenoegbe good at • goed/knap zijn inbe good for £100,000 • 100.000 pond kunnen betalen, goed zijn voor 100.000 pondbe good for another couple of years • nog wel een paar jaar meekunnen/meegaan————————good3〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 goed♦voorbeelden:1 she is doing good • ze doet het goed, ze gaat lekkerthings are going good • het gaat goed¶ good and … • heel erg … -
123 make (sympathetic) noises
zich (gunstig) uitlaten, (positief) reageren -
124 make someone appear in a good light
English-Dutch dictionary > make someone appear in a good light
-
125 noise
n. lawaai; geritsel, ruis; (in computers) achtergrond storing; ongewenste elektrische storingen van een signaal--------v. leven, lawaai, rumoer; kabaal; geraas, gerucht; geluid[ nojz]2 lawaai ⇒ leven, rumoer♦voorbeelden:1 make (sympathetic) noises • zich (gunstig) uitlaten, (positief) reageren→ big big/ -
126 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
127 opinion
n. opinie; kijk; oordeel, mening[ əpinjən]1 mening ⇒ oordeel, opinie, opvatting2 (hoge) dunk ⇒ waardering, (gunstig) denkbeeld♦voorbeelden:in the opinion of most people • volgens (de opinie/het oordeel van) de meeste mensenopinion has changed • de publieke opinie is omgeslagenin my opinion • naar mijn mening/gevoelbe of (the) opinion that • van oordeel/mening zijn datgive one's opinion on • zijn mening geven overhave a second opinion • bijkomend advies inwinnen -
128 opportune
adj. juist op tijd, van pas (komend), geschikt, opportuun[ oppətjoe:n]1 opportuun ⇒ geschikt, gunstig (gekozen)♦voorbeelden:that remark is not opportune now • die opmerking komt nu niet van pas
См. также в других словарях:
Günstig — Günstig, er, ste, adj. et adv. von dem vorigen Hauptworte Gunst. 1) Gunst gegen jemanden habend, und in derselben gegründet; wo es so wie das Hauptwort von der guten Gesinnung unter Personen allerley Standes, in engerer Bedeutung aber Höherer… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
günstig — Adj. (Grundstufe) von Vorteil oder preiswert Synonym: vorteilhaft Beispiele: Wir haben das Haus zu einem günstigen Preis gekauft. Wir haben eine günstige Verbindung nach Berlin gefunden. Das Hotel ist sehr günstig gelegen … Extremes Deutsch
günstig — ↑positiv, ↑opportun … Das große Fremdwörterbuch
günstig — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • passend • geeignet Bsp.: • Wir trafen uns zu einem passenden Zeitpunkt … Deutsch Wörterbuch
günstig — Ich suche eine günstige Ferienwohnung … Deutsch-Test für Zuwanderer
günstig — dienlich; sinnvoll; von Nutzen; nützlich; vorteilhaft; preisgünstig; spottbillig; kosteneffektiv; kostengünstig; preiswert; kostenwirksam; … Universal-Lexikon
günstig — gụ̈ns·tig Adj; 1 günstig (für jemanden / etwas) für jemanden von Vorteil, für einen bestimmten Zweck, ein bestimmtes Vorhaben gut geeignet <Umstände, Voraussetzungen, eine Gelegenheit; etwas wirkt sich günstig aus; etwas günstig… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
-günstig — güns|tig [gʏnstɪç] <adjektivisches Suffixoid>: sich als günstig für das im Basiswort Genannte erweisend, sich positiv auf das im Basiswort Genannte auswirkend: importgünstig; kostengünstig; preisgünstig; verkaufsgünstig; verkehrsgünstig;… … Universal-Lexikon
günstig — 1. a) aussichtsreich, Erfolg versprechend, förderlich, glücklich, gut, nützlich, positiv, verheißungsvoll, vielversprechend, voller Chancen/Möglichkeiten, von Vorteil, vorteilhaft; (geh.): hilfreich. b) billig, erschwinglich, herabgesetzt, nicht… … Das Wörterbuch der Synonyme
Günstig — Wem man nicht günstig ist, der thut nichts zu Gunst. [Zusätze und Ergänzungen] *2 Er ist jhm so günstig, dass er jhm den Grind vmbtrehen möchte. – Dietrich, II, 13 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Günstig — Günstigm alterHerrGünstig=ältererHerr,derjüngerezumTrunkeinlädt.Günstig=vorteilhaft.Stud1925ff … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache