-
1 arch
adj. kromming, buiging, welving--------n. boog, gewelf--------pref. hoofd (van-)--------v. welven, een boog makenarch1[ a:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ gewelf, arcade♦voorbeelden:————————arch21 ondeugend ⇒ schalks, guitig♦voorbeelden:1 an arch glance/smile • een schalkse blik/guitig lachje————————arch3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 roguish
adj. schurkachtig; schelms, guitig[ roogisj] 〈 roguishness〉 -
3 an arch glance/smile
an arch glance/smileeen schalkse blik/guitig lachje -
4 waggish
adj. schalks, snaaks; wel van een grapje houdend[ wægisj] 〈 waggishness〉1 guitig ⇒ schalks, ondeugend -
5 roguishly
adv. guitig, ondeugend
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский