-
1 smile
n. glimlach--------v. glimlachensmile1[ smajl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 glimlach♦voorbeelden:be all smiles • stralen————————smile21 〈+at〉glimlachen (naar/tegen)3 lachen ⇒ toelachen, gunstig gezind zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:he smiled an uncanny smile • er kwam een eigenaardig lachje op zijn gezicht -
2 kept smiling
bleef glimlachen (onophoudelijk glimlachen) -
3 a face wreathe in smiles
a face wreathe in smiles -
4 be all smiles
-
5 grin
n. (het) giechelen, glimlach, (het) gniffelen--------v. giechelen, gniffelengrin1[ grin] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 take that (silly) grin off your face! • sta niet (zo dom) te grijnzen!————————grin2〈 grinned〉1 grijnzen ⇒ grinniken, glimlachen♦voorbeelden:1 grin like a Cheshire cat/from ear to ear • breed grijnzen, een brede glimlach tonengrin and bear it • zich f houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door een glimlach te kennen geven/uitdrukken♦voorbeelden: -
6 help
n. hulp; voordeel; hulp--------v. helpen; hulp bieden; genezen; maken; voordeel brengenhelp1[ help] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hulp ⇒ steun, bijstand2 help(st)er ⇒ dienstmeisje, werkster4 remedie♦voorbeelden:1 can we be of any help? • kunnen wij ergens mee helpen?fly to the help of • te hulp snellenit was not of much help to him • hij heeft er niet veel aan gehadhelp wanted • personeel/hulp gevraagd4 there is no help for it • er is niets aan/tegen te doen————————help2〈 werkwoord〉1 helpen ⇒ bijstaan, (onder)steunen, baten♦voorbeelden:help someone (to) clean/in cleaning • iemand helpen bij het schoonmakenhelp along/forward • vooruithelpen, bevorderenhelp someone off/on with his coat • iemand uit/in zijn jas helpen5 we could not help but smile • wij moesten wel glimlachen, of we wilden of nietI could not help myself • ik kon niet anders¶ he cannot help himself, that is the way he is • hij kan er niets aan doen, zo is hij nu eenmaal -
7 laugh
n. lach; glimlach; vermaak; uitlachen--------v. lachen; met lachen uitdrukken; glimlachen; grappenmaken; uitlachen; toelachenlaugh1[ la:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lach ⇒ manier van lachen, lachje♦voorbeelden:3 for laughs • voor de gein/lolget/have the laugh of/on someone • iemand op zijn nummer zetten————————laugh21 lachen2 in de lach schieten ⇒ moeten/beginnen te lachen♦voorbeelden:→ laugh at laugh at/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lachend uiten/zeggen2 belachelijk maken ⇒ uitlachen, weglachen♦voorbeelden:laugh off • met een lach/grapje afdoen¶ laugh oneself sick • zich ziek/dood/een ongeluk lachen〈 spreekwoord〉 laugh and the world laughs with you; cry and you cry alone • vrolijke mensen hebben altijd veel vrienden om zich heen; treurige mensen worden gemeden→ laugh away laugh away/ -
8 simper
n. dom geaffecteerd lachen; dom geaffecteerd lachje--------v. dom geaffecteerd lachensimper1[ simpə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onnozele glimlach ⇒ zelfvoldane/gemaakte grijnslach————————simper2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 smirk
n. gemaakt lachje, gemene grijns--------v. meesmuilen, grijnzensmirk1[ smə:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smirk2〈 werkwoord〉 -
10 we could not help but smile
wij moesten wel glimlachen, of we wilden of niet -
11 wear a smile
-
12 wear
n. dracht; het gedragen worden; kledingstuk; kleding; lompen; slijtage; sterkte--------v. aanhebben, dragen; uitgaan; volhouden; uitdragenwear1[ weər] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 slijtage♦voorbeelden:→ worse worse/————————wear2♦voorbeelden:the week wears to its end • de week loopt (langzaam) ten einde1 verslijten ⇒ (af)slijten, uitslijten♦voorbeelden:you've worn holes in your elbows • je ellebogen zijn versleten/door♦voorbeelden:wear a smile • glimlachen4 they won't wear it • zij nemen/pikken het niet (langer) -
13 wreathe
v. vlechten, strengelen; om- ineenstrengelen, be-, omkransen; plooien; roken (v. rook)[ rie:ð]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omkransen ⇒ om(k)ringen, omhullen2 (om)wikkelen/strengelen♦voorbeelden:1 wreathed in • om(k)ringd door, gehuld in -
14 grinningly
adv. grijnzen, grinniken; glimlachen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский