-
61 Zug
〈m.; Zug(e)s, Züge〉4 trek, tocht7 trek, lijn ⇒ 〈 figuurlijk ook〉 gelaats-, karaktertrek8 discipline, orde9 dreef, gang♦voorbeelden:1 im falschen Zug sitzen • (a) in de verkeerde trein zitten; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 zich vergissender Zug ist abgefahren • (a) de trein is vertrokken; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 er valt niets meer aan te doendie Feuerwehr rückt mit vier Zügen aus • de brandweer rukt met vier colonnes uit3 der humanistische und der naturwissenschaftliche Zug des Gymnasiums • de alfa- en de bèta-afdeling van het gymnasiumim Zug sitzen, stehen • op de tocht zitten, staan〈 sport en spel〉 einige Züge rudern, schwimmen • een paar slagen roeien, zwemmendas Buch in einem Zug(e) durchlesen • het boek in één ruk, adem uitlezender Zug der Zeit • de trend, geest van de tijddie Brücke im Zuge der Straße • de brug in het verlengde van de straatim Zuge der Umstrukturierung • in het kader van de herstructureringin groben, großen Zügen • in grote lijnen〈 figuurlijk〉 im besten Zuge, gut im Zug sein • goed op dreef, gang zijn -
62 absetzen
absetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 〈 scheepvaart〉afzetten, afsteken♦voorbeelden:2 vom Ufer absetzen • van de oever afzetten, afstekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 af-, neerzetten ⇒ wegdoen, (neer)leggen♦voorbeelden:das Glas vom Mund absetzen • het glas van de mond nemen en neerzetten3 einen Fahrgast absetzen • een passagier afzetten, laten uitstappendas Geweih absetzen • het gewei afwerpenein Theaterstück vom Programm absetzen • een toneelstuk van het repertoire schrappen15 ein Manuskript absetzen • een manuscript afzetten, volledig zetten1 zich afzetten ⇒ bezinken, neerslaan2 zich afzetten ⇒ afsteken tegen, contrasteren♦voorbeelden:3 sich in ein anderes Land absetzen • de wijk nemen, (heimelijk) naar een ander land wegtrekkensich über die Grenze absetzen • (heimelijk) de grens overgaan -
63 ansetzen
ansetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 beginnen, vormen5 aanzetten, vormen7 ramen, begroten♦voorbeelden:das Glas ansetzen • het glas aan de mond zetten6 eine Besprechung auf, für den nächsten Tag ansetzen • een bespreking voor de volgende dag vaststellen9 eine Bowle, einen Likör ansetzen • een bowl, likeur bereiden¶ 〈 figuurlijk〉 den Hebel an der richtigen Stelle ansetzen • iets goed, op de juiste manier aanpakken♦voorbeelden:1 Kalk, Zahnstein setzt sich an • kalk, tandsteen zet aan -
64 farbig
-
65 fassen
fassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 pakken, grijpen ⇒ vat krijgen♦voorbeelden:der Wind fasst ins Segel • de wind krijgt vat in het zeilII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 meepakken, grijpen♦voorbeelden:jemanden an, bei seiner schwachen Seite, Stelle fassen • iemand op zijn zwakke plek raken〈 figuurlijk〉 jemanden bei seiner Ehre zu fassen versuchen • op iemands eer(gevoel) proberen te werkeneinen Weg mit Bäumen fassen • een weg met bomen omzomenetwas in Worte fassen • iets onder woorden brengen7 das ist nicht zu fassen! • je houdt het niet voor mogelijk!Vertrauen zu jemandem fassen • vertrouwen in iemand krijgeneinen Vorsatz fassen • zich iets voornemenetwas ins Auge fassen • iets onder ogen zienjemanden ins Auge fassen • iemand op het oog hebben10 Angst, Entsetzen fasste mich • angst, ontzetting greep mij aan1 tot bedaren komen, zich beheersen ⇒ opnieuw zijn evenwicht vinden♦voorbeelden:1 fass dich! • beheers je! -
66 führen
führen1 leiden, de leiding hebben ⇒ vooraan staan2 voeren, leiden♦voorbeelden:nach Punkten führen • op punten leidendas Rennen führt über 800 Meter • de wedstrijd gaat over 800 meterII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 hanteren, gebruiken6 houden, uitoefenen♦voorbeelden:die Kinder spazieren führen • met de kinderen gaan wandeleneinen Hund an der Leine führen • een hond aan de leiband houdenein Gebäude in die Höhe führen • een gebouw optrekkenmeine Reise führte mich nach Amerika • mijn reis bracht mij naar Amerikaein großes Haus führen • een luxueus leven leideneine Straße bis an die Grenze führen • een straat tot aan de grens doortrekken5 einen Artikel führen • een artikel hebben, verkopender Fluss führt Hochwasser • de rivier heeft een hoge waterstanddie Leitung führt keinen Strom • er zit geen stroom op de leidingder Zug führt einen Schlafwagen • de trein heeft een slaapwagenetwas bei, mit sich führen • iets bij zich hebbenAusflüge im Programm führen • uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebbenan erster Stelle (in einer Liste) geführt werden • op de eerste plaats staan (in een lijst)8 ein Flugzeug, einen Wagen führen • een vliegtuig, een auto besturen♦voorbeelden: -
67 trinken
trinkenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:das lässt sich trinken • dat is (wel, goed) te drinkeneinen trinken • er eentje drinken, pakkenin großen Zügen, in, mit großen, kräftigen Schlucken trinken • met flinke teugen drinkener trinkt Wein wie Wasser • hij drinkt wijn alsof het water is♦voorbeelden:1 〈 onpersoonlijk werkwoord〉 aus diesem Glas trinkt es sich so schlecht • uit dit glas kun je zo moeilijk drinken¶ 〈 spreekwoord〉 Essen und Trinken hält Leib und Seele zusammen • ±iop een volle buik staat een vrolijk hoofd/i -
68 umwerfen
umwerfen1 om(ver)gooien, -werpen3 〈informeel; figuurlijk〉van zijn stuk brengen, achterover doen slaan♦voorbeelden:3 das eine Glas wird dich wohl nicht (gleich) umwerfen! • van dat ene glas zul je toch (zeker) niet voor Pampus liggen!mich wirft nichts so leicht um • ik raak niet zo makkelijk van mijn stuk -
69 стеклянный
glazen, glas- -
70 витраж
-
71 витражное стекло
adjgener. glas-in-lood -
72 ламповое стекло
adjgener. glas, lampeglas -
73 одним глотком он выпил стакан
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > одним глотком он выпил стакан
-
74 одним духом опорожнить стакан
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > одним духом опорожнить стакан
-
75 оконное стекло
adjgener. glas, glasruit -
76 очевидный
adj1) gener. inzichtelijk, voelbaar, klaarblijkelijk, ogenschijnlijk, patent, blijkbaar, evident, flagrant, glashelder, handtastelijk, kennelijk, onmiskenbaar, uitgesproken, zonneklaar2) liter. helder als glas3) saying. zo klaar als de dag -
77 под стеклом
prepos.gener. achter glas -
78 подносить стакан ко рту
vgener. een glas aan de mond zettenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > подносить стакан ко рту
-
79 рюмка
ngener. glas -
80 склянка
n1) gener. fiool, flacon, flakon2) navy. (получасовая) glas, logglas (песочные часы для измерения скорости по лагу)
См. также в других словарях:
glas — glas … Dictionnaire des rimes
Glas — (et) … Kölsch Dialekt Lexikon
Glas — (von germanisch glasa „das Glänzende, Schimmernde“, auch für „Bernstein“) ist ein amorpher, nichtkristalliner Feststoff. Materialien, die man im Alltagsleben als Glas bezeichnet (zum Beispiel Trink und Fenstergläser, Fernsehscheiben und… … Deutsch Wikipedia
glas — [ gla ] n. m. • 1225; lat. médiév. °classum, class. classicum « sonnerie de trompette » ♦ Tintement lent d une cloche d église pour annoncer l agonie, la mort ou les obsèques d un fidèle. Sonner le glas. « Pour qui sonne le glas », titre français … Encyclopédie Universelle
Glas — Glas, vollkommen amorphe Masse, im wesentlichen aus Verbindungen der Kieselsaure mit mindestens zwei Basen (an Stelle der Kieselsaure tritt auch Borsäure oder Fluor, neben die Basen auch Baryt und die Oxyde von Thallium, Wismut, Zink, ferner… … Lexikon der gesamten Technik
Glas V8 — Glas 2600 V8 Glas 2600 V8 … Deutsch Wikipedia
Glas GT — Glas 1300 GT Cabrio Glas 1700 GT (1965) … Deutsch Wikipedia
Glas — Glas, eine durch Schmelzen erzeugte, bei hoher Temperatur dickflüssige, beim Erkalten allmählich aus dem zähflüssigen in den starren Zustand übergehende, vollständig amorphe Masse, die gewöhnlich aus Verbindungen der Kieselsäure mit mindestens… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
glas — GLAS, glasuri, s.n. 1. Ansamblul sunetelor produse de vibrarea (vibra) coardelor vocale umane; facultate specifică omului de a emite sunete articulate; voce. ♢ loc. adv. Într un glas = (toţi) deodată; în unanimitate. ♢ expr. A da glas = a) a… … Dicționar Român
glas — glȃs m <N mn glȁsovi/ i knjiš.> DEFINICIJA 1. učinak rada govornih organa 2. glazb. visina tona u pjevanju [duboki glas] 3. mišljenje drugih o kome [na dobru je glasu]; ime, ugled 4. vijest, novost [o njemu ni glasa] 5. pojedinačno… … Hrvatski jezični portal
glas — glas·gow; glas·ser s; glas·ton·bury; Plex·i·glas; ver·glas; glas·nost; glas·we·gian; … English syllables