-
1 geslachtsgemeenschap
-
2 geslachtsverkeer
→ link=geslachtsgemeenschap geslachtsgemeenschap -
3 gemeenschap
♦voorbeelden:gemeenschap van goederen • communauté de biensde Europese Economische Gemeenschap • la Communauté Economique Européenne (< afkorting> C.E.E.)in gemeenschap • en communautégemeenschap met iemand hebben • avoir des relations sexuelles avec qn.ten laste van de gemeenschap • à la charge de la collectivité -
4 het
het11 [onzijdig naamwoord] 〈 aanwijzend voornaamwoord〉 ce, c' 〈 als onderwerp〉; ça, cela 〈 als onderwerp, ter versterking〉; 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 le, la 〈 als lijdend voorwerp〉; lui 〈 als meewerkend voorwerp〉; en, y♦voorbeelden:1 wat is het toch, dat geluid? • mais qu'est-ce que c'est que ce bruit?de bakker nam deeg en kneedde het • le boulanger prit de la pâte et la malaxahet kind heeft honger, geef het een boterham • cet enfant a faim, donne-lui une tartinehet was een oude man • c'était un vieil hommehet waren moeilijke dagen • ce furent des journées pénibleshet scheelde weinig • il s'en est fallu de peuhet kan me niet schelen • je m'en ficheII 〈 onbepaald voornaamwoord〉1 [loos onderwerp] 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 il 〈 als onderwerp van een onpersoonlijk werkwoord〉 ⇒ 〈 aanwijzend voornaamwoord〉ça2 [geslachtsgemeenschap] ça♦voorbeelden:1 hoe gaat het? • comment ça va?het regent • il pleuthet zij zo • soit!〈 met nadruk〉 dat is je van het! • c'est le fin du fin!————————het21 〈 bepaald lidwoord〉 le 〈m.〉; l' 〈m.+ v.; vóór klinker of stomme h〉; la 〈v.〉; 〈 voorafgegaan door een voorzetsel, dat in 't Frans met ‘à’ of ‘de’ moet worden vertaald〉 au 〈à + le〉; des 〈de + les〉♦voorbeelden:het huis, het brood, het uur • la maison, le pain, l'heureop het kasteel • au châteauzij was er het eerst • elle était la première arrivéewie van hen is het gelukkigst? • lequel d'entre eux est le plus heureux? laquelle d'entre elles est la plus heureuse?1 [het beste in zijn soort] le, la, l' … par excellence2 [het juiste]le, la, l' … qu'il me (te, lui etc.) faut3 [het belangrijkste]le, la, l' … majeur(e)♦voorbeelden:dat is hét succes van het jaar • c'est le (grand) succès de l'année¶ hét idee! • quelle idée! -
5 slapen
2 [+ met][geslachtsgemeenschap hebben] coucher (avec qn.)3 [m.b.t. lichaamsdeel] être engourdi4 [m.b.t. de doden, zaken] reposer♦voorbeelden:ik slaap diep • j'ai le sommeil lourdik ben door al het lawaai heen geslapen • le bruit ne m'a pas réveillé du toutje kunt gerust slapen • tu peux dormir sur tes deux oreillesik slaap licht • j'ai le sommeil légervast, diep slapen • dormir profondémentbij iemand blijven slapen • passer la nuit chez qn.boven zijn werk zitten te slapen • dormir sur son travailin een hotel slapen • coucher à l'hôtel(een nachtje) over iets slapen • attendre le lendemain pour prendre sa décision -
6 vluggertje
♦voorbeelden: -
7 vrijen
1 [minnekozen] flirter2 [geslachtsgemeenschap hebben] faire l'amour♦voorbeelden:die twee zitten lekker te vrijen • ces deux-là n'arrêtent pas de se bécoter
Перевод: со всех языков на французский
с французского на все языки- С французского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский