-
1 geprononceerd
1 [duidelijk uitkomend, sprekend] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 prononcé⇒ net/nette 〈 bijwoord〉 nettement♦voorbeelden:geprononceerde trekken • traits prononcés -
2 geprononceerd
♦voorbeelden:1 een geprononceerde mening hebben (over) • hold strong views on/about, feel strongly aboutgeprononceerde trekken • pronounced featuresII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 zij is geprononceerd lelijk • she is positively/downright ugly -
3 geprononceerd
резко выраженный; ясный, явный; резко очерченный; чёткий* * *прил.общ. несомненный, определённый, резко выраженный, явный, ясный -
4 geprononceerd
adj. pronounced, clear, evident--------adv. strikingly -
5 geprononceerd
1) påfallande2) apart -
6 zij is geprononceerd lelijk
zij is geprononceerd lelijk -
7 zij is geprononceerd lelijk
zij is geprononceerd lelijkshe is positively/downright uglyVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij is geprononceerd lelijk
-
8 несомненный
adjgener. onbetwijfelbaar, geprononceerd, onbedrieglijk, onmiskenbaar, ontwijielbaar, paalvast, stellig -
9 определённый
adjgener. bepaald, bondig (о мнении), gezet, positief, uitdrukkelijk, zeker, gewis, beslist, geprononceerd, stellig -
10 резко выраженный
advgener. geprononceerd, uitgesproken -
11 явный
adj1) gener. inzichtelijk, kras, openbaar, uitgesproken, blijkbaar, evident, flagrant, geprononceerd, kennelijk, klaarblijkelijk, merkbaar, openbare, zichtbaar, zonneklaar2) liter. doorzichtig -
12 ясный
-
13 prononcé
prononcé [pronnõsee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 geprononceerd ⇒ duidelijk, uitgesproken♦voorbeelden:le prononcé de la faillite • de faillietverklaringadjuitgesproken, duidelijk -
14 saillant
saillant [saajã]1 (voor)uitstekend ⇒ uitpuilend, geprononceerd2 opvallend ⇒ in het oog springend, markant♦voorbeelden:adj1) naar voren stekend, uitpuilend -
15 accusé
accusé1 [aakuuzee]〈m.〉♦voorbeelden:————————〈m., v.〉1 beschuldigde ⇒ verdachte, aangeklaagde————————accusé3 [aakuuzee] -
16 несомненный
adjgener. onbetwijfelbaar, geprononceerd, onbedrieglijk, onmiskenbaar, ontwijielbaar, paalvast, stellig -
17 определённый
adjgener. bepaald, bondig (о мнении), gezet, positief, uitdrukkelijk, zeker, gewis, beslist, geprononceerd, stellig -
18 резко выраженный
advgener. geprononceerd, uitgesproken -
19 явный
adj1) gener. inzichtelijk, kras, openbaar, uitgesproken, blijkbaar, evident, flagrant, geprononceerd, kennelijk, klaarblijkelijk, merkbaar, openbare, zichtbaar, zonneklaar2) liter. doorzichtig -
20 ясный
- 1
- 2
См. также в других словарях:
prononciert — Adj entschieden, eindeutig per. Wortschatz fremd. Erkennbar fremd (19. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. prononcé, dem adjektivischen PPrät. von frz. prononcer aussprechen , aus l. prōnūntiāre, zu l. nūntiāre verkünden, melden und l. prō , zu l … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache