-
1 affection
affection [aafeksjõ]〈v.〉1 genegenheid ⇒ liefde, affectie♦voorbeelden:affection maternelle • moederliefdeprendre qn. en affection • genegenheid voor iemand opvattenf1) genegenheid, liefde3) kwaal -
2 penchant
-
3 aimer
aimer [emmee]1 liefhebben ⇒ houden van, beminnen2 houden van ⇒ mooi, prettig, lekker vinden, graag hebben, lusten♦voorbeelden:tu aimeras ton prochain comme toi-même • gij zult uw naaste liefhebben als uzelfaimer aller au théâtre • graag naar de schouwburg gaanj'aime autant ça • dat heb ik net zo liefje t'aime bien • ik vind je heel aardig〈 spreekwoord〉 qui aime bien, châtie bien • wie zijn kinderen liefheeft, kastijdt zeaimer mieux • liever hebben, meer houden vanj'aime à croire, à penser que 〈+ aantonende wijs〉 • ik hoop dat, ik zou graag aannemen datse faire aimer de qn. • iemands genegenheid winnenaimer que 〈+ aanvoegende wijs〉 • graag zien, hebben dataimer autant, bien, mieux que • net zo lief, graag, liever hebben datil aime sans être payé de retour • zijn liefde wordt niet beantwoord♦voorbeelden:1. v1) houden van2) graag hebben, leuk/lekker/mooi vinden2. s'aimervvan zichzelf/elkaar houden -
4 amitié
amitié [aamietjee]〈v.〉2 gunst ⇒ genoegen, groet♦voorbeelden:se lier d'amitié avec qn. • vriendschap met iemand sluitenprendre qn. en amitié • vriendschap voor iemand opvattenpar amitié • uit vriendschapfaites-moi l'amitié d' assister à ma fête • doe me een genoegen en kom op mijn feestje→ cadeau1. f 2. amitiésf pl -
5 amour
amour [aamoer]〈m., soms v.〉4 voorliefde (voor) ⇒ zucht, liefde♦voorbeelden:filer le parfait amour • dolgelukkig (met elkaar) zijnil est difficile de vivre d'amour et d'eau fraîche • van liefde rookt de schoorsteen nietpour l'amour de Dieu • in godsnaam, in vredesnaamfaire qc. pour l'amour de Dieu • iets belangeloos doenl'amour de, envers qn. • de liefde voor iemandson amour pour • zijn liefde voorla saison des amours • de paartijdfaire l'amour • vrijenpremières amours • jeugdliefdecomment vont tes amours? • hoe gaat het met de liefde?à vos amours! • proost!→ jeul'amour des voyages • de reislustm1) liefde3) toewijding5) geliefde, schat -
6 attachement
attachement [aataasĵmã]〈m.〉1 gehechtheid ⇒ genegenheid, verknochtheid♦voorbeelden:avoir de l'attachement pour qn. • aan iemand gehecht zijnmgehechtheid, aanhankelijkheid -
7 inclination
-
8 mariage
mariage [maarjaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:mariage à l'essai • proefhuwelijkmariage d'inclination • huwelijk uit genegenheidmariage d'intérêt • huwelijk uit berekeningmariage de la main gauche • concubinaat, (het) samenwonen, (het) hokkenprojets de mariage • trouwplannenmariage de raison • verstandshuwelijkcontracter un mariage • een huwelijk sluitendonner en mariage • ten huwelijk gevenmariage entre homosexuels • homohuwelijkmariage par procuration • huwelijk bij volmacht, met de handschoenm1) huwelijk2) bruiloft3) samenvoeging -
9 sympathie
sympathie [sẽpaatie]〈v.〉1 sympathie ⇒ affiniteit, (gevoel van) genegenheid2 medevoelen ⇒ deelneming, medeleven♦voorbeelden:fsympathie, medeleven -
10 sympathiser
sympathiser [sẽpaatiezee]〈 werkwoord〉1 sympathiseren ⇒ waardering, genegenheid gevoelen voor♦voorbeelden:v -
11 tendresse
-
12 mariage d'inclination
mariage d'inclination -
13 prendre qn. en affection
prendre qn. en affectionDictionnaire français-néerlandais > prendre qn. en affection
-
14 se faire aimer de qn.
se faire aimer de qn.
См. также в других словарях:
Gelegenheit — 1. Die Gelegenheit grüsset manchen vnd beut jhm die Haar; will er nicht, so weiset sie jhm den hinderen. – Henisch, 1456, 53; Petri, II, 129. Darum lässt Schiller seinen Tell sagen: »Hier vollend ich s, die Gelegenheit ist günstig.« 2. Die… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Höflichkeit — Eine Höflichkeit erfordert die andere. – Reinsberg III, 57. Böhm.: Jedna zdvořilost druhou stíhá. (Čelakovsky, 86.) Frz.: Courtoisie qui ne vient que d ung costé ne peult longuement durer. (Leroux, II, 206; Bohn I, 14.) 2. Eine Höflichkeit ist… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon