-
1 geleerd
♦voorbeelden:geleerde boeken • livres éruditsvan zulke geleerde dingen begrijp ik niets • je ne comprends rien à ces choses compliquéeseen geleerd schrijver • un écrivain éruditdat is mij te geleerd • c'est trop savant pour moidat ziet er geleerd uit • ça a l'air compliquéeen geleerde • un savant -
2 geleerd
1 [onderlegd; blijk gevend van kennis] learned ⇒ 〈 in het bijzonder met betrekking tot de alfawetenschappen〉 scholarly, 〈 zeer geleerd〉 erudite, 〈 wetenschappelijk〉 academic♦voorbeelden:1 geleerde boeken • learned/scholarly bookseen geleerd schrijver • a man of lettersde geleerde wereld • 〈 in het bijzonder met betrekking tot de alfawetenschappen〉 the world of learning; 〈 met betrekking tot de bètawetenschappen〉 the world of science2 dat is mij te geleerd • that's beyond me/a bit above my head -
3 geleerd
-
4 geleerd
adj. learned; educated, knowledgeable, cultured, well informed -
5 geleerd
bnsavant, érudit -
6 geleerd
1) kunnig2) lärd3) bildad -
7 geleerd
cultivé -
8 dat is me te geleerd
dat is me te geleerd -
9 dat is mij te geleerd
dat is mij te geleerd -
10 dat ziet er geleerd uit
dat ziet er geleerd uit -
11 een boel geleerd hebben
een boel geleerd hebben -
12 een geleerd betoog
een geleerd betoog -
13 een geleerd man
een geleerd man -
14 een geleerd schrijver
een geleerd schrijver -
15 hij heeft weinig geleerd
hij heeft weinig geleerd -
16 jong geleerd, is oud gedaan
jong geleerd, is oud gedaan -
17 dat is me te geleerd
dat is me te geleerdVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat is me te geleerd
-
18 dat is mij te geleerd
dat is mij te geleerdthat's beyond me/a bit above my headVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat is mij te geleerd
-
19 een geleerd schrijver
een geleerd schrijverVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een geleerd schrijver
-
20 hij heeft er niet veel goeds geleerd
hij heeft er niet veel goeds geleerdVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij heeft er niet veel goeds geleerd
См. также в других словарях:
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
Isaac da Costa — (January 14, 1798 ndash; April 28, 1860) was a Dutch language poet.Da Costa was born in Amsterdam in the Netherlands. His father, an aristocratic Sephardic Portuguese Jewish, Daniel da Costa, a relative of Uriel Acosta, was a prominent merchant… … Wikipedia
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Grotius, Hugo — orig. Huigh de Groot born April 10, 1583, Delft, Neth. died Aug. 28, 1645, Rostock, Mecklinburg Schwerin Dutch jurist, humanist, and poet. He enrolled at Leiden University at age 11 and as a teenager accompanied Johan van Oldenbarnevelt on a… … Universalium
Französisch-Westflämisch — Gesprochen in Frankreich Sprecher 80.000 120.000 Linguistische Klassifikation Indogermanisch Germanisch Westgermanisch Niederfränkisch … Deutsch Wikipedia
Böse (der) — 1. Bei Bösen wird man böse. – Seybold, 78. 2. Böse stecken an wie eine böse Seuche. – Schulze, 30. Frz.: Le remède contre le méchant, est de fuir le plus loin qu on peut. 3. Böse vnd fromme sehen gen Himmel, doch kommen die bösen nit drein. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gelehrt — 1. Allzu gelehrt taugt nicht. – Henisch, 1458, 48. 2. Der gelert, der (ist) werdt. – Franck, I, 89a; Lehmann, 294, 19. 3. Der ist gelehrt, der seine Kunst mit Sack voll Golt kan auff den Tisch stellen. – Lehmann, 294, 24. Holl.: Geleerdheid… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Handwerk — 1. Achttein (achtzehn) Handwark is nägentein (neunzehn) Unglück. – Eichwald, 730; für Oldenburg: Firmenich, I, 233, 52; für Mecklenburg: Raabe, 185. 2. Alle Handwarken sünd smerig. – Hauskalender, II; Bueren, 24. 3. Alle Handwerck dienen einem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sagen — 1. As (wenn) man sugt (sagt) gestorben, glaüb. (Jüd. deutsch. Brody.) 2. As man sugt Meschige (verrückt), glaübe. (Jüd. deutsch. Brody.) 3. Auf das Sagen folgt Weinen oder Behagen. Es kommt sehr viel darauf an, wie man es darstellt; es kann eine… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon